woensdag 26 juni 2013

Het zwarte strand


Het zwarte lava-strand van Santorini is gloeiend heet. 
Overdag kun je er niet op lopen zonder je voeten te branden. Je teenslippers worden week en je voelt de hitte van het zand er doorheen.
Men heeft vanaf de boulevard brede planken neergelegd die naar in de rijen opgestelde ligbedden leiden.

Voor die ligbedden is animo genoeg. 
Het is alsof niemand hier ooit van huidkanker heeft gehoord. 
Men ligt als braadworstjes op de barbecue boven de hete uitstraling van het zwarte lavazand. Met de felle zon van bovenaf als grill op de bezwete ruggen gericht.
Hier is bruin-worden tot kunst verheven en de parasols lijken er alleen te zijn om ingeklapt onder de ligbedden liggen.

Wij slenteren over de beschaduwde boulevard. Voor ons geen ligbed op het strand. 
Doe ons maar een koel Grieks biertje onder de grote tamarinde.
Op de boulevard verkopen tientallen winkeltjes allemaal dezelfde overbekende blauw-witte souvenirs, maar wat meer achteraf vinden we gelukkig ook winkeltjes met mooie kunstvoorwerpen en handgemaakte sieraden van lavasteen. 
Ik kies een eenvoudige gestileerde ketting en een paar oorbellen van zwarte en donkerrode lavastenen uit. 

Later die middag, als het wat koeler wordt, nemen we de bus naar Thira, dat op de rand van de vulkaankrater ligt. De toeristengidsen zeggen dat je nergens ter wereld de zon zo kleurrijk ziet ondergaan als daar. 
Zo’n uitspraak maakt ons nuchtere Nederlanders natuurlijk sceptisch.
Bij de appartementen wordt er druk over gespeculeerd en gediscussieerd. 

Eén mevrouw is al geweest : ‘Nou ’t viel wel tegen hoor. Niks spectaculairs. Ik heb in de Koog wel mooiere zonsondergangen gezien! In Thira staan wel duizend mensen op een klein stukkie rots naar de zee te staren, met een heleboel apparatuur om foto’s en films te maken en er is niks bijzonders te zien. Als de zon dan eindelijk onder is, gaan ze nog klappen ook. Nou ja zeg, hij gaat toch zeker elke avond onder!’

Een ander weet het al:  ‘Nee, ik ga er niet heen. Die zon gaat zonder mij ook wel onder. Ik heb al zoveel zonsondergangen gezien. Op Bali, in de Caribbean, bij Callantsoog, allemaal even mooi, de zon in de zee zien zinken, ik geloof het wel.’

Wij gaan toch en de zon gaat gewoon mooi onder. 
Niet echt het beloofde kleurenspektakel, maar wel mooi. 

Met de bus vertrekken weer naar beneden.
Achter ons bespreken twee Nederlandse dames hun belevenissen in Thira.
Ze zijn die middag in alle uithoeken van het stadje geweest, hebben alles gezien en veel souvenirs gekocht. Kettinkjes en armbandjes en een rotsje waar een kapelletje op staat. De lichtjes kunnen aan en uit.

Eén van hen vertelt dat ze een bord heeft gezien, waarop in het Engels sandwiches aangeboden stonden. 
‘Maar weet je, er stond ‘Sandwitches' !
Je ziet hier bij restaurants wel vaker borden met Engelse spelfouten maar deze ‘Zandheksen’ hebben op dit eiland met zijn zwarte zandstranden wel een heel speciale klank.

Beneden drinken we nog wat aan de nu gezellig verlichte boulevard. 
Ook hier is de zon onder. Het in duister gehulde zwarte strand ligt nu vol poezen. 
Lui liggen ze languit in het nu aangenaam warme lava-zand. 

Nu is het hun beurt.









woensdag 19 juni 2013

Niets doen op Naxos


Volkomen vergenoegd lig ik onder mijn limoengroene parasolletje op het strand van het eiland Naxos. 
In heiige verten doemen vaag de contouren van Paros op. 
De felblauwe zee vervaagt daarginds tot waterig pastelblauw, maar hier schittert en danst de zon op elke rimpeling. 

Traag als een vol getuigd zeilschip op een bijna windstille dag glijden de uren voorbij. 
Tevreden laat ik alles over me komen en lui sla ik de bladzijden van mijn boek om.
Zo nu en dan neem ik een duik in het verkoelende water om daarna mijn gezicht opnieuw van een laagje factor 50 te voorzien. 
De warme zon, het gele strand, de fel gekleurde vissersbootjes in de verte, het is zo traditioneel mooi, dat het de poster van een reisbureau lijkt. 
Bijna onwerkelijk volmaakt. 

Hoogseizoen kennen ze hier, aan het absolute einde van de verharde weg, nauwelijks.
In het restaurantje is het rustig en heeft men alle tijd en aandacht voor de gasten. 
Kostas de eigenaar kent me, hij weet waar ik logeer en heeft allang gevraagd hoelang ik blijf. 
Hij weet wat ik lust, hoe ik mijn koffie drink en welke wijn ik het lekkerst vind.  
Zo kabbelen de dagen hier voorbij. Boeken lezen, zwemmen, koffie of een wijntje drinken in het restaurantje en eten wat de Griekse pot schaft.

Om elf uur heb ik trek in koffie en sla mijn boek dicht. 
Gewikkeld in mijn blauwgebatikte parero slenter ik sloom naar het strandtentje, waar Kostas op een stoeltje zit te wachten op klanten.
‘Kalieméra Kostas, tie kánies?’  groet ik terwijl ik het terras opwandel. 
‘Kalieméra kiria, kala, efchariesto. Thèlete èna cappuccino?’
Na enig nadenken antwoord ik met de weinige woorden Grieks die ik ken: ‘Nè parakaló tha íethela psomaki’ *

Aan de rand van het terras, uitkijkend over de zee, ga ik op een ongemakkelijk, gammel stoeltje zitten, in het Grieks een ‘karekla’, een keukenstoel met een gevlochten zitting, die op bijna alle Griekse terrassen staat. 
Ik kijk genietend om me heen. 
De verweerde, kaalgelopen houten trap, de afgebladderde balustrade van het terras, het opgestoven zand dat de weg tot halverwege bedekt, alles draag bij aan de trage, kalme sfeer waarin niet gehaast hoeft te worden.

Maar Kostas is wel snel: In een oogwenk staan de dampende koffie en het knapperig verse broodje voor me.
Ook de brutale musjes zijn snel. Ze wippen al voor mijn broodje er is, op de leuningen van de lege stoelen heen en weer en bedelen om wat kruimeltjes. 
Ik strooi ze niet, want als ik even wacht komen ze straks, net als gisteren en eergisteren, de stukjes uit mijn hand eten.
Vertederd en bewonderend zie ik even later hoe ze, met snelle vleugelslag bijna stilstaand in de lucht, hun buit binnenhalen.

Volkomen tevreden en ontspannen geniet ik van de kleine dingen van deze dag, de schoonheid van de natuur en de vanzelfsprekende warmte van de zon.
Kon ik dit alles maar meenemen naar huis.


* vertaling Grieks: ‘Goedemorgen Kostas, hoe gaat het met je?’
‘Goedemorgen mevrouw, goed dank u, Wilt u een cappuccino?’
‘Ja graag, en ik zou een broodje willen,’






woensdag 12 juni 2013

De droomtuin


In de schaduw van het huis ligt de achtertuin er wat donker en vochtig bij.
De kleine, pas gepote plantjes staan eenzaam in de zwarte grond. Ik kijk rond en zie vooral donkere, vochtige aarde. 
Maar mijn vijfjarige gidsje ziet dat het allemaal heel mooi gaat worden. 
De nieuwe tuin wordt prachtig, vertelt ze mij vol enthousiasme. Dit wordt gewoon de allermooiste tuin van de hele buurt.

‘Kijk, dit is onze vlinderstruik. Die wordt straks heel groot en krijgt mooie grote witte bloemen. Daar komen dan heel veel vlinders op zitten.’
Inderdaad, die drie stakerige sprieten in de hoek, zouden best wel eens een vlinderstruikje kunnen worden. Over een paar jaar.
Ze hinkelt een stukje over het pas aangelegde paadje en stopt bij de zandbak.

‘En zie je die?’
Ze wijst op een paar stokken die in de zandbak net zo neergezet zijn als de staakjes van de vlinderstruik in het hoekje. 
Er hangen groene, rode en gele papiertjes in. Dat zijn duidelijk blaadjes en bloemen. 
‘Dat wordt ook een vlinderstruik. En weet je wie die heeft gemaakt?’
Voorzichtig overweeg ik wat het juiste antwoord is.
Maar ze jubelt al stralend: ‘Die heb ik gemaakt. En misschien komen daar ook nog wel echte bloemen aan.’

Ze slentert rond en probeert te bedenken wat voor positiefs ze nog meer kan zeggen over al die kleine plantjes in de kale, zwarte grond.
Ze komt even niet verder dan: ‘Hier is een plantje, daar komen paarse bloemen aan en aan die komen roze of misschien wel blauwe. Hier is nog een plantje voor oranje bloemetjes en daar, in het midden, gaat mamma gras maken.’
Als je pas vijf bent, moet je fantasie wel erg hard werken om al die beloofde bloemenpracht te zien komen.  

Vlakbij het huiskamerraam ligt een merelnestje op de grond. De kapotte eitjes liggen nog op het terras.
‘De eitjes zijn gevallen en de moeder is weggevlogen,’ zegt ze ernstig, ‘misschien is ze van ons geschrokken.’
Ik probeer haar op andere gedachten te brengen: ‘Merels schrikken niet zo gauw van mensen, hoor. Als er eenmaal eitjes zijn komen ze meestal wel terug. Ik denk dat er een kat in de boom is geklommen.’
Maar zonder aarzelen antwoordt ze: ‘Nee hoor. Dat doen poezen niet.’
Niet in haar droomtuin.

Even later zitten we met z’n allen op het bankje voor het huis in de zon thee te drinken. 
Ineens klinkt vanachter een struik: ‘Mam, ik heb weer een ziek lieveheersbeestje gevonden. Mag die logeren?’
‘Nee, deze niet. Vannacht mocht er één logeren maar deze moet buiten blijven.’
Ze moppert een beetje: ‘Hij heeft ook nog een zeer pootje. Hij moet in het doosje liggen en binnen blijven tot morgen.’
Maar het blijft ‘nee’. Hij mag in het doosje slapen tot zij straks naar binnen gaat.

Dan is de mooie middag voorbij, de kou kruipt door onze dunne vestjes heen. 
Voor ons is het tijd om naar huis te gaan. 

Als ik parkeer, zitten er heel wat dode insecten op de auto, maar ook nog één levend lieveheersbeestje.
Wil hij bij ons logeren?
Mooi niet!






dinsdag 4 juni 2013

Stadse geuren en geluiden op weg naar huis



Op de brede stoep voor de ‘Stichting Werk en Inkomen’ ontmoeten twee mannen elkaar. 
Een grote, brede, in glimmend wit sporttenue gehulde bodybuilder groet met een nadrukkelijke knik een statige, langharige, in zwarte overjas gehulde jonge man: ‘Hai Joachim.’ 
De laatste steekt zwijgend zijn hand heel ietsje op. 
Dan passeren ze elkaar en vervolgen zonder verder contact hun weg. 
Een wolk van wiet en aftershave blijft op de stoep hangen. Van wie was wat? 

Het is druk op straat op deze onverwacht zonnige namiddag. 
Twee dametjes in bijna identieke, roze-grijs geruite jasjes, schuifelen kwebbelend achter hun rollators. 
‘Ik zag het aankomen.’ ‘Zoiets kàn toch niet.’ en ‘Ik had het al gehoord’ 
Roddeltjes, nieuwtjes, gewoon gepraat. 
Hun parfums wolken overdadig om hen heen en ook deze luchtjes zweven even door de warme straat.

Twee peuters in een bakfiets met een vrolijk fluitende vader achter het stuur zingen luidkeels het overbekende: ‘Olifantje in het bos....’ gevolgd door ‘Olifantje op de stoep, stap niet in de hondenpoep.’ 
Ze moeten er zelf vreselijk om lachen.

Bij de brug staan zij aan zij een paling-, een oliebollen- en een snoepkraam. 
Elk omgeven door zijn eigen uitgesproken geur. 
Er staan ook vanmiddag veel kopers voor de kramen te dringen. 
De palingman maakt alvast luidruchtig bekend dat hij zo naar huis gaat. 
Een sterke gerookte-vislucht trekt over het trottoir. 

De oliebollenkraam ertegenover is gehuld in de doordringende walm van frituurvet en zoet gebak. 
Eén van de verkoopsters zit op het trapje onbekommerd te roken en te kletsen, terwijl de ander een flinke rij klanten moet helpen. 
De rook van haar sigaret trekt dansend met de andere luchtjes over het water van de singel. 

Daarnaast staat ook nog een kleurige snoepkraam. Ook die heeft klanten genoeg. 
Het zijn het voornamelijk kinderen, die voor kleine bedragen tot de verbeelding sprekende puntzakken vol felgekleurd snoep meenemen. 
Met z’n drieën zorgen ze voor een heel aparte geur-sensatie daar op de brug.

Iets verderop bij de Turk op het plein, zitten mannen buiten thee te drinken en opgeschoten jongens proberen hun altijddurende honger te stillen met broodjes Döner . 
Hier mengen de grill-luchtjes zich met de koolmonoxide-dampen die zwaar over de rotonde hangen. 
Het schijnt niemand te deren. 

Soms kunnen de mannen elkaar door het voorbij denderende verkeer en het luidruchtige getoeter absoluut niet verstaan. Maar dat doet niets af aan de saamhorigheid daar onder de zwarte parasollen. 
Bovendien is het getoeter vaak gewoon een vriend, die één van hen wil groeten.

Een Intercity dendert over de spoorbrug.
De herrie achtervolgt mij als ik even later het stille Appelstraatje induik.
Hier staan op hoeken groepjes groene kliko’s te walmen in de warme zon, tot ze vanavond worden binnengehaald.

Het laatste hoekje voor ons huis is steevast het stekje van onze oude overbuurman. Bij de eerste zonnestralen komt hij zijn donkere huisje uit en gaat op het stoepje op zijn rollator zitten. We maken een praatje over het weer. 

Bij de snackbar op de hoek heeft de ronkende diepvrieswagen net de bevoorrading afgerond. De koeling draait luidruchtig stationair, terwijl de chauffeur binnen nog even wat drinkt. De snackbarhouder is ondertussen duidelijk ruikbaar de frituurpannen aan het opwarmen.

Vreemd, je kunt dagen door de stad lopen zonder iets bijzonders te ruiken of te horen in je omgeving, maar vandaag, op deze warme dag, hoor, ruik en zie ik opeens van alles. 

Thuisgekomen verwelkomen de gele roos, de weelderige kamperfoelie en een bak vol felrode geraniums me in mijn mooie stadstuintje.

Het is een geurige zomerdag.