dinsdag 31 december 2013

Slaap je al?


Slaap je al
Ik wou nog even met je praten
Over de tijd die we vergaten
We wilden alles achterlaten
Al was de weg ook nog zo smal

Slaap je al
Ik wou nog even met je bomen
Over de tijden die gaan komen
Als er niets meer valt te dromen
En iedereen ontwaken zal
          Of slaap je al          
                                                                                                 Rikkert Zuiderveld

Soms als ik wakker lig en jij al heel lang slaapt, denk ik aan dit liedje, 
want ‘ik wou nog even met je praten’. Ik weet wel dat er morgen weer een dag zal zijn, maar dan ben ik dit allemaal weer vergeten. 
Dus vraag ik zachtjes: ‘Slaap je al?’ 

De dingen van de nacht zijn anders dan die van de dag. In de nacht groeien gedachten tot de vreemdste proporties en in de morgen lijken ze ineens het noemen niet meer waard.
Dus laat maar, je slaapt al, denk ik.

‘Over de tijd die we vergaten….’. 
Wat hebben we samen veel meegemaakt. Soms wil ik daar nog eens over praten, maar dat vinden mannen meestal niet zo interessant.
Weet je nog hoe we na drie maanden verkering op mijn vaders verjaardag de kamer binnenstapten met de mededeling: 
‘We hebben iets leuks te vertellen: Vanmorgen zijn we in Rotterdam op het stadhuis gratis getrouwd.’ De daaropvolgende stilte kan ik nog horen. 
Wij hadden zo onze eigen manier om met conventies af te rekenen.

Daarna gaven we, samen met een ander echtpaar, leiding aan tien jongvolwassenen in een resocialisatie-centrum voor ex-verslaafden. 
Greg, die daar ook woonde, stuurde ons bij de geboorte van onze oudste een kaartje met: ’Gefeliciteerd met mijn kleine broertje.’
Later hoorden we dat hij aan een overdosis was gestorven.
Vreselijk was dat, weet je nog?

Vervolgens werd de ruimte boven een ‘Youth for Christ’-koffiebar ons domicilie, veel vrienden kwamen dagelijks binnenlopen. Liters koffie en thee hebben we daar gezet en er werd heel wat gediscussieerd. Wat zou er van iedereen geworden zijn? Het waren ‘Ships that passed in the night’. 
Slaap je echt al?

Ons gezin groeide, we verhuisden weer. Elk van onze vijf kinderen was opnieuw een geweldig wonder. Het was een drukke tijd en veel ben ik vergeten. Jammer dat ik toen nog niets opschreef. Soms vragen de kinderen: ‘Hoe was dat vroeger?’ en dan weet ik het niet meer. Zeker is wel: we hielden en houden intens van ons gezin, ze gingen en gaan ons voor alles. 
Slaap je heus?

Het feit dat we christen waren, was in die tijd wel wonderlijk. De zeventiger jaren waren behoorlijk antireligieus, veel generatiegenoten hadden negatieve ervaringen met de kerken. Herinner jij je die man die zei: ‘Jullie zien er zo alternatief uit, maar zijn in wezen zijn jullie erg ouderwets gelovig.’
Weet jij zijn naam nog of slaap je al?

Nu heten we bejaard. Denk jij er wel eens over hoe het binnenkort zal zijn? 
Ben je ook wel eens bang, dat één van ons de ander hier in rouw moet achterlaten? Dat ernstige ziekte komt, of dementie?
Heb je nog dromen over onze toekomst, hier op aarde of in eeuwigheid?
Hoe die zal zijn, waar denk jij aan, als je daaraan denkt?
Hoor je me of slaap je al?

De laatste treinen zijn allang voorbij en de laagste temperaturen van de nacht zijn allang bereikt. 
Om drie uur heb ik de merkjes uit mijn pyjama geknipt, omdat ik meende dat ik door die kriebel niet kon slapen en om vier uur heb ik mijn haar met de luizenkam gekamd, omdat ik ineens zeker wist, dat de luizen van onze kleindochter nu op mijn hoofd liepen. 
Zo’n nacht is het vannacht en jij slaapt.

Gelukkig maar, want dit zijn geen gesprekken die jij ’s nachts zou willen voeren en morgen, ach morgen herinner ik me ook het meeste ook niet meer.
Op een enkel onderwerp na.
Slaap je al?
Slaap nu maar lekker door en tot morgen!




illustratie   nidhi chanani 

woensdag 25 december 2013

De Pakistaan


‘De Pakistaan’ werd hij genoemd en er deden veel verhalen over hem de ronde.
Eigenlijk wist niemand aan onze kant van de weg precies wie hij was. Zelfs niet of hij wel echt een Pakistaan was, maar zo zag hij er nu eenmaal uit, vond men. Hij woonde aan de overkant van de brede, drukke uitvalsweg die voor ons huis langs liep.

Soms zagen we hem een tijd niet. Men zei dan dat hij vastzat wegens het dealen, illegale handel in tropische vogels, of dat hij een poosje ergens anders woonde, omdat de politie hem voor iets zocht. Maar niemand wist het zeker. 
Hij kwam altijd weer terug. Fier rechtop en doelbewust liep hij dan weer over de stoep aan de overkant. Zelden in gezelschap van vrienden of mooie vrouwen, terwijl hij toch een knappe, nog vrij jonge man was.

Maar één keer per jaar was alles anders, op 31 december. ‘s Middags begonnen allerlei ons onbekende jongens in de bomen en lantarenpalen te klimmen en grote dozen werden rond het schuurtje klaargezet. De jongens spanden draden, bouwden stellages en bevestigden daar vuurwerk aan. De stoep en zelfs een deel van de rijweg namen ze in beslag.

Al oliebollen bakkend keken wij vanaf onze kant van de weg uit op de voorbereidingen voor het schouwspel, dat om 12 uur ‘s nachts zou losbarsten. Zo nu en dan reed politie langs, waarbij over en weer vriendelijk werd gegroet. De hele dag klonk overal geknal van jongens, die alvast wat rotjes afstaken, maar niet bij hen. Angstvallig zorgden zij er voor dat niemand met een vuurtje in de buurt van hun lonten kwam voor het middernacht was. 

Geen televisieklok kon tegen hun precisie op: na de laatste slag barstte het spektakel volledig los. 
De huizen aan beide kanten van de straat stroomden leeg en allemaal keken we ademloos naar het prachtige schouwspel. Grappen als ‘daar gaan de drugswinsten’ en ‘hoeveel geld wordt hier witgewassen?’ waren natuurlijk niet van de lucht. Maar iedereen vond het vuurwerk prachtig. 

De Pakistaan zelf zagen we nooit iets afsteken. Hij stond als een generaal op de stenen trap die naar zijn bovenwoning leidde en keek toe. Gaf nu en dan aanwijzingen en genoot kennelijk van alle kleurenpracht van zijn schitterende evenement. Geknald werd er weinig (op een paar honderdduizendklappers na) maar het siervuurwerk was mooier en massaler dan je ergens anders in de stad te zien kreeg. Na een uurtje was het klaar. De buurt praatte nog wat na, men wenste elkaar het beste voor het nieuwe jaar en welterusten.

Zo ging het jaar na jaar. Tot het opeens op de middag van 31 december heel stil bleef aan de overkant en ook rond middernacht was er niets te doen. We liepen allemaal net als altijd naar buiten, maar dit jaar geen Pakistaan die met zijn vrienden een flitsende lichtshow verzorgde. 
Het werd een saaie jaarwisseling. Geen ‘Aaaahhh’s’ en ‘Oooohhh’s’ van onze kant van de weg. We wensten elkaar gewoon ‘Gelukkig Nieuwjaar’ en gingen weer naar binnen. 

De Pakistaan bleef onzichtbaar. Na een paar maanden kwam er een autootje van de woningbouwvereniging voorrijden, waar twee mannen uitsprongen. De huisraad belandde op de stoep, TV, bed, koelkast en een rijk versierde canapé. Een huisontruiming. 

Veel heen en weer geloop en als laatste werden prachtige goudbrokaat gordijnen en goudgele vloerbedekking naar buiten gebracht, het huis was leeg. 
Een vrachtauto reed voor en men laadde alles in.
Een nieuwsgierige puber uit de buurt vroeg waar de Pakistaan gebleven was. Het antwoord was even helder als raadselachtig: ‘Hij is met de noorderzon vertrokken.’


Wij wensen u heel fijne kerstdagen
en 
een heel gezond en goed 2014




dinsdag 17 december 2013

Quilt


In onze huiskamer hangt sinds een paar weken deze prachtige quilt. 
Hij is nog niet af, de veiligheidsspelden zitten nog langs de randen en lang niet alle lijnen zijn doorgequilt.
Begin januari moet ik er weer afscheid van nemen, dan wordt hij afgewerkt.

Ik zag hem voor het eerst op een quilt-tentoonstelling en bleef gefascineerd kijken naar de mooie lijnen en de warme kleuren. 
‘Die quilt wil ik maken’, dacht ik en berekende de moeilijkheidsgraad. 
‘Kan ik u ergens mee helpen?’
Mijn ogen scheurden zich los van de bewonderde quilt en keken de man achter de kraam aan. Ik vreesde inmiddels dat dit mijn technische vaardigheden ver te boven zou gaan.

‘Hij is erg mooi.’ 
Misschien had ik mezelf nog kunnen stoppen als ik op dat moment was doorgelopen. Maar ik bleef staan, mijn voeten leken niet verder te willen.
‘Ik wil hem graag maken, maar ik denk niet dat ik dit kan.’
‘Het patroon is heel duidelijk, maar hij is zeker niet gemakkelijk.’ 
Ik knikte zwijgend en schattend, ik vond hem zo mooi. Toen zwichtte ik en kocht toch het patroon van deze prachtige, ingewikkelde kerstquilt.

Thuisgekomen vouw ik blij het patroon open, zoek alvast wat lapjes en probeer tevergeefs te bedenken waar ik moet beginnen.
Mijn echtgenoot komt thuis uit de sportschool. Hij heeft weinig verstand van quilten, maar heeft het ontstaan van mijn andere quilts wel meegemaakt. Hij bekijkt mijn aankopen en zegt dat resoluut: ‘Als je mij een plezier wilt doen, dan begin je hier niet aan.’ Daar is geen woord Frans bij.

Ontnuchterd moet ik hem gelijk geven. 
Door mijn enthousiasme meegesleept heb ik mijn vaardigheden schromelijk overschat. 
Wat nu? Gelukkig is mijn vriendin Joke lid is van een quilt-club, haar zal ik vragen of zij het patroon wil hebben. Op de quiltclub is vast wel iemand die vaardig genoeg is om deze quilt te maken. Zo verdwijnt de droomquilt uit mijn gezichtsveld. 

Op een keer vertelt Joke dat ze aan de kerstquilt begonnen is. 
Ik had geen idee dat ze hem zelf wilde maken en ben blij dat het mooie patroon zo goed terecht is gekomen. 
Zij kan prachtig quilten en geregeld praten we over hoe het gaat, welke kleuren en stoffen ze gebruikt en of het vordert. 
De bovenkant zit vrij snel in elkaar, maar dan begint het grootste werk: alles handmatig, met hele kleine steekjes, langs de zwarte lijnen doorquilten.
Als we elkaar tegenkomen laat ze veelzeggend haar stuk geprikte vingertoppen zien. Het kerstkleed is prachtig, maar het maken is monnikenwerk.
Dan moet zelfs zij capituleren: ’Hij komt niet af voor kerst, het is teveel werk.’ 

Kort voor Kerst komt ze met een groot pak onder haar arm aanlopen.
Ze rolt lagen plastic en vloeipapier los en in het grauwe licht van de regenachtige zondagmorgen ligt opeens, met de veiligheidsspelden nog langs de randen, mijn droomquilt te stralen. 
Mijn ogen dwalen over het prachtige werkstuk.
‘Hij is schitterend, dit zou ik nooit gekund hebben. Wat heb je alles prachtig gedaan!’
‘Hij mag tot na Kerst bij jou hangen en dan moet ik hem terughebben om af te maken.’

Ik staar haar verbijsterd aan. 
‘Ik? Bij mij thuis ophangen?’
‘Ja, hij was van meet af aan voor jou bedoeld.’
Tranen springen in mijn ogen en ik weet niets te zeggen, wie heeft er zo’n vriendin die maandenlang uren per dag bezig is, gewoon om jou heel blij te maken?
Sprakeloos geef ik haar langdurig een stevige knuffel.




woensdag 11 december 2013

Kom, laten we opstaan


Vertederd zuchten de ouders als Maria met het kindje in haar armen de kerk binnen komt. Jozef steekt geheel volgens het script zijn arm uit om haar te ondersteunen.
Ze leggen het kind in een kribbe, waar aan alle kanten uitbundig hooi uitpuilt en gaan op krukjes erachter zitten.
De andere kinderen staan al in het halfdonker opgesteld. Rechts de engelen, links de herders en helemaal achteraan de wijzen. In het midden staat iemand met een grote ster op een stok.

Zo herinner ik mij ons kerstspel in een ijskoude kerk in de jaren vijftig.
Ik was herder. Eigenlijk wilde ik, net als alle meisjes, graag Maria zijn. Maar om redenen die ik niet wilde begrijpen moest Maria uit de oudste groep komen en lange haren hebben. 
Ik hoorde bij een jongere groep en ik had een kort geknipt koppie.
Die haren zaten bij de uitvoering trouwens grotendeels onder een fraaie blauwe doek en hoefden dus helemaal niet lang te zijn.
Deze opstandige, zeg maar jaloerse, reactie paste niet in de vredige Kerstsfeer, dus hield ik die voor me. Zo wijs was ik al wel.

Ik schik me nu in mijn rol als herder, maar die is me niet op het lijf geschreven. De kriebelende dekens die als mantels voor de herders dienen, geven meer onrust dan warmte. De engelen die in beddenlakens gehuld rondfladderen, wekken meer hilariteit dan devotie. Maar gezellig is het wel zo, met elkaar bibberen, giechelen en zenuwachtig zijn.

Ik ben de eerste herder die iets moet zeggen na de engelenzang. 
Thuis heb ik geoefend: ’Kom, laten we opstaan en naar Bethlehem gaan….’
Mij is bezworen vooral heel luid en duidelijk te spreken. Dat is een hele verantwoordelijkheid, die ik dan ook prompt niet dragen kan. 

Als de engelen ‘Ere zij God’ zingen, zingt de de gemeente met hen mee. 
Het ‘Ere zij God’ heeft helaas geen duidelijke laatste regel, maar steeds verschillende herhalingen aan het eind. Ik raak er helemaal van in de war.
Steeds als ik denk dat het afgelopen is, roep ik luid en duidelijk: ‘Kom, laten we opstaan…’. 
Maar de engelen en de gemeente weten wel beter en zingen allerlei herhalingen van ‘Ere zij God,’ of ‘Vrede op aarde’ en nog vele keren ‘in de mensen, een welbehagen.’ 

Steeds kom ik tot halverwege mijn: ‘Kom, laten wij…’ , als blijkt dat zij door zingen. 
Als het volgende deel is afgelopen doe ik dapper een nieuwe poging: 
‘Kom, laten we..…’ 
‘Vrede op aarde’, zingen ze allemaal onverstoorbaar verder.
De vierde keer dat ik diep inadem krijg ik niet eens de kans iets te zeggen. 
De herder naast me heeft er genoeg van en geeft me een fikse por. Tot onze schrik klettert mijn ‘staf’, een houten bezemsteel, alle treden van het liturgisch centrum af en rolt onbekommerd vrolijk tot aan de eerste rij. We krijgen onstuitbaar de slappe lach.

Maar dan is het ‘Ere zij God’ ineens echt afgelopen, mijn zin moet worden uitgesproken. Ik probeer me snel te concentreren en roep heel hard: 
‘Kom, laten we opstaan en naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’ 

Dat doen we dan ook. Bethlehem ligt gelukkig maar een stap of drie verderop, dus daar kan niet veel meer mis gaan, ook al heb ik geen staf meer.







woensdag 4 december 2013

Aliens?


Zo zacht mogelijk sluip ik de trap af. Dat valt niet mee in een oud huis waar alle vloerplanken en traptreden kraken. Bovenaan de trap geeft het nachtlampje aan waar de leuning begint. Het is ver na middernacht en overal heerst diepe rust. 

Geruststellend knipoogt het rode lampje van de rookmelder me toe. 
Nog een treetje lager worden de vijf blauwe lampjes van de wifi en het rode lichtje van de losse contactdoos in de hoek zichtbaar. 
Allemaal bekende bakens op mijn nachtelijke excursies. 
Vannacht blijkt ook de TV per ongeluk nog op ‘stand-by’ te staan, het rode lichtje markeert waar de serre begint. 

In de huiskamer is het erg koud, de kachel staat laag en de kamer baadt in een ijskoud, wit licht, waardoor het extra koud aanvoelt.
Waar komt dat kille licht vandaan?
Alle kleur lijkt onttrokken aan de meubels terwijl het toch licht genoeg is om zonder aarzelen je weg te vinden. 

Ik schuif het gordijn aan de straatkant opzij, de straatlantaren voor de deur straalt een geruststellend geel licht uit. Die is het dus niet.
Brandt ergens hierbinnen nog een lamp?
Door het rooster in de kelderdeur schijnen een paar dunne streepjes gelig licht: we zijn vergeten het licht beneden uit te doen.

Het kille, heldere licht schijnt ook in de tuin op de grote witte muur. Aliens of zo?
Lichtgevende wezens die naast onze appelboom uit hun schotel stappen en mij sommeren mee te gaan of, om in de sfeer van deze kersttijd te blijven: een engel, die opeens in de tuin staat met een boodschap voor mij?
Wat zou ik doen?

In de serre kijk ik omhoog, daar staat een grote volle maan stralend pal boven onze serre. Vandaar deze overvloed aan licht.
Het lijkt het een plaatje uit een Sinterklaasboek: Zwiepende takken, volle maan en wolkflarden die voor de maan langs trekken: ‘Zie de maan schijnt door de bomen’.

Ik doe in de serre de TL aan. Onder deze omstandigheden lijkt die een warm en gezellig licht te verspreiden.
Aan mijn werktafel schrijf ik wat geheugensteuntjes op: het felle witte licht, de vreemd on-eigen huiskamer en de ijzige nachtkou.

Na een poosje besluit ik, voornamelijk vanwege de kou, weer naar boven te gaan. Eerst nog een beschuitje. In de keuken knippert de batterij-oplader van het fototoestel met fraaie gele lampjes. 
De display van de combi-magnetron toont met lichtgevende rode cijfers dat het 3:20 uur is en als ik de boter pak, stroomt het koude koelkastlicht naar buiten.
Het beschuitje is snel op, het licht weer uit en ik loop, voor ik weer naar boven ga, naar de serredeuren en kijk naar de tuin, de lucht en de maan.
Rechts door het bijkeukenraam zie ik het groene lampje van de wasmachine  knipperen, de was is klaar.

Volgende week kopen we een kerstboom. Hoewel ik ’s nachts genoeg lichtjes bij elkaar sprokkel voor een complete kerstboomverlichting, blijven die verspreid, kil en ongezellig.
Volgende week kan ik ’s nachts even de kerstboom aandoen en hoewel dat geen kacheltje is toont het wel warmer.

Als ik de trap oploop kijk ik nog even om naar de verlichte tuin en lach in mezelf; wat als er echt aliens of engelen waren geweest?