dinsdag 31 december 2013

Slaap je al?


Slaap je al
Ik wou nog even met je praten
Over de tijd die we vergaten
We wilden alles achterlaten
Al was de weg ook nog zo smal

Slaap je al
Ik wou nog even met je bomen
Over de tijden die gaan komen
Als er niets meer valt te dromen
En iedereen ontwaken zal
          Of slaap je al          
                                                                                                 Rikkert Zuiderveld

Soms als ik wakker lig en jij al heel lang slaapt, denk ik aan dit liedje, 
want ‘ik wou nog even met je praten’. Ik weet wel dat er morgen weer een dag zal zijn, maar dan ben ik dit allemaal weer vergeten. 
Dus vraag ik zachtjes: ‘Slaap je al?’ 

De dingen van de nacht zijn anders dan die van de dag. In de nacht groeien gedachten tot de vreemdste proporties en in de morgen lijken ze ineens het noemen niet meer waard.
Dus laat maar, je slaapt al, denk ik.

‘Over de tijd die we vergaten….’. 
Wat hebben we samen veel meegemaakt. Soms wil ik daar nog eens over praten, maar dat vinden mannen meestal niet zo interessant.
Weet je nog hoe we na drie maanden verkering op mijn vaders verjaardag de kamer binnenstapten met de mededeling: 
‘We hebben iets leuks te vertellen: Vanmorgen zijn we in Rotterdam op het stadhuis gratis getrouwd.’ De daaropvolgende stilte kan ik nog horen. 
Wij hadden zo onze eigen manier om met conventies af te rekenen.

Daarna gaven we, samen met een ander echtpaar, leiding aan tien jongvolwassenen in een resocialisatie-centrum voor ex-verslaafden. 
Greg, die daar ook woonde, stuurde ons bij de geboorte van onze oudste een kaartje met: ’Gefeliciteerd met mijn kleine broertje.’
Later hoorden we dat hij aan een overdosis was gestorven.
Vreselijk was dat, weet je nog?

Vervolgens werd de ruimte boven een ‘Youth for Christ’-koffiebar ons domicilie, veel vrienden kwamen dagelijks binnenlopen. Liters koffie en thee hebben we daar gezet en er werd heel wat gediscussieerd. Wat zou er van iedereen geworden zijn? Het waren ‘Ships that passed in the night’. 
Slaap je echt al?

Ons gezin groeide, we verhuisden weer. Elk van onze vijf kinderen was opnieuw een geweldig wonder. Het was een drukke tijd en veel ben ik vergeten. Jammer dat ik toen nog niets opschreef. Soms vragen de kinderen: ‘Hoe was dat vroeger?’ en dan weet ik het niet meer. Zeker is wel: we hielden en houden intens van ons gezin, ze gingen en gaan ons voor alles. 
Slaap je heus?

Het feit dat we christen waren, was in die tijd wel wonderlijk. De zeventiger jaren waren behoorlijk antireligieus, veel generatiegenoten hadden negatieve ervaringen met de kerken. Herinner jij je die man die zei: ‘Jullie zien er zo alternatief uit, maar zijn in wezen zijn jullie erg ouderwets gelovig.’
Weet jij zijn naam nog of slaap je al?

Nu heten we bejaard. Denk jij er wel eens over hoe het binnenkort zal zijn? 
Ben je ook wel eens bang, dat één van ons de ander hier in rouw moet achterlaten? Dat ernstige ziekte komt, of dementie?
Heb je nog dromen over onze toekomst, hier op aarde of in eeuwigheid?
Hoe die zal zijn, waar denk jij aan, als je daaraan denkt?
Hoor je me of slaap je al?

De laatste treinen zijn allang voorbij en de laagste temperaturen van de nacht zijn allang bereikt. 
Om drie uur heb ik de merkjes uit mijn pyjama geknipt, omdat ik meende dat ik door die kriebel niet kon slapen en om vier uur heb ik mijn haar met de luizenkam gekamd, omdat ik ineens zeker wist, dat de luizen van onze kleindochter nu op mijn hoofd liepen. 
Zo’n nacht is het vannacht en jij slaapt.

Gelukkig maar, want dit zijn geen gesprekken die jij ’s nachts zou willen voeren en morgen, ach morgen herinner ik me ook het meeste ook niet meer.
Op een enkel onderwerp na.
Slaap je al?
Slaap nu maar lekker door en tot morgen!




illustratie   nidhi chanani 

woensdag 25 december 2013

De Pakistaan


‘De Pakistaan’ werd hij genoemd en er deden veel verhalen over hem de ronde.
Eigenlijk wist niemand aan onze kant van de weg precies wie hij was. Zelfs niet of hij wel echt een Pakistaan was, maar zo zag hij er nu eenmaal uit, vond men. Hij woonde aan de overkant van de brede, drukke uitvalsweg die voor ons huis langs liep.

Soms zagen we hem een tijd niet. Men zei dan dat hij vastzat wegens het dealen, illegale handel in tropische vogels, of dat hij een poosje ergens anders woonde, omdat de politie hem voor iets zocht. Maar niemand wist het zeker. 
Hij kwam altijd weer terug. Fier rechtop en doelbewust liep hij dan weer over de stoep aan de overkant. Zelden in gezelschap van vrienden of mooie vrouwen, terwijl hij toch een knappe, nog vrij jonge man was.

Maar één keer per jaar was alles anders, op 31 december. ‘s Middags begonnen allerlei ons onbekende jongens in de bomen en lantarenpalen te klimmen en grote dozen werden rond het schuurtje klaargezet. De jongens spanden draden, bouwden stellages en bevestigden daar vuurwerk aan. De stoep en zelfs een deel van de rijweg namen ze in beslag.

Al oliebollen bakkend keken wij vanaf onze kant van de weg uit op de voorbereidingen voor het schouwspel, dat om 12 uur ‘s nachts zou losbarsten. Zo nu en dan reed politie langs, waarbij over en weer vriendelijk werd gegroet. De hele dag klonk overal geknal van jongens, die alvast wat rotjes afstaken, maar niet bij hen. Angstvallig zorgden zij er voor dat niemand met een vuurtje in de buurt van hun lonten kwam voor het middernacht was. 

Geen televisieklok kon tegen hun precisie op: na de laatste slag barstte het spektakel volledig los. 
De huizen aan beide kanten van de straat stroomden leeg en allemaal keken we ademloos naar het prachtige schouwspel. Grappen als ‘daar gaan de drugswinsten’ en ‘hoeveel geld wordt hier witgewassen?’ waren natuurlijk niet van de lucht. Maar iedereen vond het vuurwerk prachtig. 

De Pakistaan zelf zagen we nooit iets afsteken. Hij stond als een generaal op de stenen trap die naar zijn bovenwoning leidde en keek toe. Gaf nu en dan aanwijzingen en genoot kennelijk van alle kleurenpracht van zijn schitterende evenement. Geknald werd er weinig (op een paar honderdduizendklappers na) maar het siervuurwerk was mooier en massaler dan je ergens anders in de stad te zien kreeg. Na een uurtje was het klaar. De buurt praatte nog wat na, men wenste elkaar het beste voor het nieuwe jaar en welterusten.

Zo ging het jaar na jaar. Tot het opeens op de middag van 31 december heel stil bleef aan de overkant en ook rond middernacht was er niets te doen. We liepen allemaal net als altijd naar buiten, maar dit jaar geen Pakistaan die met zijn vrienden een flitsende lichtshow verzorgde. 
Het werd een saaie jaarwisseling. Geen ‘Aaaahhh’s’ en ‘Oooohhh’s’ van onze kant van de weg. We wensten elkaar gewoon ‘Gelukkig Nieuwjaar’ en gingen weer naar binnen. 

De Pakistaan bleef onzichtbaar. Na een paar maanden kwam er een autootje van de woningbouwvereniging voorrijden, waar twee mannen uitsprongen. De huisraad belandde op de stoep, TV, bed, koelkast en een rijk versierde canapé. Een huisontruiming. 

Veel heen en weer geloop en als laatste werden prachtige goudbrokaat gordijnen en goudgele vloerbedekking naar buiten gebracht, het huis was leeg. 
Een vrachtauto reed voor en men laadde alles in.
Een nieuwsgierige puber uit de buurt vroeg waar de Pakistaan gebleven was. Het antwoord was even helder als raadselachtig: ‘Hij is met de noorderzon vertrokken.’


Wij wensen u heel fijne kerstdagen
en 
een heel gezond en goed 2014




dinsdag 17 december 2013

Quilt


In onze huiskamer hangt sinds een paar weken deze prachtige quilt. 
Hij is nog niet af, de veiligheidsspelden zitten nog langs de randen en lang niet alle lijnen zijn doorgequilt.
Begin januari moet ik er weer afscheid van nemen, dan wordt hij afgewerkt.

Ik zag hem voor het eerst op een quilt-tentoonstelling en bleef gefascineerd kijken naar de mooie lijnen en de warme kleuren. 
‘Die quilt wil ik maken’, dacht ik en berekende de moeilijkheidsgraad. 
‘Kan ik u ergens mee helpen?’
Mijn ogen scheurden zich los van de bewonderde quilt en keken de man achter de kraam aan. Ik vreesde inmiddels dat dit mijn technische vaardigheden ver te boven zou gaan.

‘Hij is erg mooi.’ 
Misschien had ik mezelf nog kunnen stoppen als ik op dat moment was doorgelopen. Maar ik bleef staan, mijn voeten leken niet verder te willen.
‘Ik wil hem graag maken, maar ik denk niet dat ik dit kan.’
‘Het patroon is heel duidelijk, maar hij is zeker niet gemakkelijk.’ 
Ik knikte zwijgend en schattend, ik vond hem zo mooi. Toen zwichtte ik en kocht toch het patroon van deze prachtige, ingewikkelde kerstquilt.

Thuisgekomen vouw ik blij het patroon open, zoek alvast wat lapjes en probeer tevergeefs te bedenken waar ik moet beginnen.
Mijn echtgenoot komt thuis uit de sportschool. Hij heeft weinig verstand van quilten, maar heeft het ontstaan van mijn andere quilts wel meegemaakt. Hij bekijkt mijn aankopen en zegt dat resoluut: ‘Als je mij een plezier wilt doen, dan begin je hier niet aan.’ Daar is geen woord Frans bij.

Ontnuchterd moet ik hem gelijk geven. 
Door mijn enthousiasme meegesleept heb ik mijn vaardigheden schromelijk overschat. 
Wat nu? Gelukkig is mijn vriendin Joke lid is van een quilt-club, haar zal ik vragen of zij het patroon wil hebben. Op de quiltclub is vast wel iemand die vaardig genoeg is om deze quilt te maken. Zo verdwijnt de droomquilt uit mijn gezichtsveld. 

Op een keer vertelt Joke dat ze aan de kerstquilt begonnen is. 
Ik had geen idee dat ze hem zelf wilde maken en ben blij dat het mooie patroon zo goed terecht is gekomen. 
Zij kan prachtig quilten en geregeld praten we over hoe het gaat, welke kleuren en stoffen ze gebruikt en of het vordert. 
De bovenkant zit vrij snel in elkaar, maar dan begint het grootste werk: alles handmatig, met hele kleine steekjes, langs de zwarte lijnen doorquilten.
Als we elkaar tegenkomen laat ze veelzeggend haar stuk geprikte vingertoppen zien. Het kerstkleed is prachtig, maar het maken is monnikenwerk.
Dan moet zelfs zij capituleren: ’Hij komt niet af voor kerst, het is teveel werk.’ 

Kort voor Kerst komt ze met een groot pak onder haar arm aanlopen.
Ze rolt lagen plastic en vloeipapier los en in het grauwe licht van de regenachtige zondagmorgen ligt opeens, met de veiligheidsspelden nog langs de randen, mijn droomquilt te stralen. 
Mijn ogen dwalen over het prachtige werkstuk.
‘Hij is schitterend, dit zou ik nooit gekund hebben. Wat heb je alles prachtig gedaan!’
‘Hij mag tot na Kerst bij jou hangen en dan moet ik hem terughebben om af te maken.’

Ik staar haar verbijsterd aan. 
‘Ik? Bij mij thuis ophangen?’
‘Ja, hij was van meet af aan voor jou bedoeld.’
Tranen springen in mijn ogen en ik weet niets te zeggen, wie heeft er zo’n vriendin die maandenlang uren per dag bezig is, gewoon om jou heel blij te maken?
Sprakeloos geef ik haar langdurig een stevige knuffel.




woensdag 11 december 2013

Kom, laten we opstaan


Vertederd zuchten de ouders als Maria met het kindje in haar armen de kerk binnen komt. Jozef steekt geheel volgens het script zijn arm uit om haar te ondersteunen.
Ze leggen het kind in een kribbe, waar aan alle kanten uitbundig hooi uitpuilt en gaan op krukjes erachter zitten.
De andere kinderen staan al in het halfdonker opgesteld. Rechts de engelen, links de herders en helemaal achteraan de wijzen. In het midden staat iemand met een grote ster op een stok.

Zo herinner ik mij ons kerstspel in een ijskoude kerk in de jaren vijftig.
Ik was herder. Eigenlijk wilde ik, net als alle meisjes, graag Maria zijn. Maar om redenen die ik niet wilde begrijpen moest Maria uit de oudste groep komen en lange haren hebben. 
Ik hoorde bij een jongere groep en ik had een kort geknipt koppie.
Die haren zaten bij de uitvoering trouwens grotendeels onder een fraaie blauwe doek en hoefden dus helemaal niet lang te zijn.
Deze opstandige, zeg maar jaloerse, reactie paste niet in de vredige Kerstsfeer, dus hield ik die voor me. Zo wijs was ik al wel.

Ik schik me nu in mijn rol als herder, maar die is me niet op het lijf geschreven. De kriebelende dekens die als mantels voor de herders dienen, geven meer onrust dan warmte. De engelen die in beddenlakens gehuld rondfladderen, wekken meer hilariteit dan devotie. Maar gezellig is het wel zo, met elkaar bibberen, giechelen en zenuwachtig zijn.

Ik ben de eerste herder die iets moet zeggen na de engelenzang. 
Thuis heb ik geoefend: ’Kom, laten we opstaan en naar Bethlehem gaan….’
Mij is bezworen vooral heel luid en duidelijk te spreken. Dat is een hele verantwoordelijkheid, die ik dan ook prompt niet dragen kan. 

Als de engelen ‘Ere zij God’ zingen, zingt de de gemeente met hen mee. 
Het ‘Ere zij God’ heeft helaas geen duidelijke laatste regel, maar steeds verschillende herhalingen aan het eind. Ik raak er helemaal van in de war.
Steeds als ik denk dat het afgelopen is, roep ik luid en duidelijk: ‘Kom, laten we opstaan…’. 
Maar de engelen en de gemeente weten wel beter en zingen allerlei herhalingen van ‘Ere zij God,’ of ‘Vrede op aarde’ en nog vele keren ‘in de mensen, een welbehagen.’ 

Steeds kom ik tot halverwege mijn: ‘Kom, laten wij…’ , als blijkt dat zij door zingen. 
Als het volgende deel is afgelopen doe ik dapper een nieuwe poging: 
‘Kom, laten we..…’ 
‘Vrede op aarde’, zingen ze allemaal onverstoorbaar verder.
De vierde keer dat ik diep inadem krijg ik niet eens de kans iets te zeggen. 
De herder naast me heeft er genoeg van en geeft me een fikse por. Tot onze schrik klettert mijn ‘staf’, een houten bezemsteel, alle treden van het liturgisch centrum af en rolt onbekommerd vrolijk tot aan de eerste rij. We krijgen onstuitbaar de slappe lach.

Maar dan is het ‘Ere zij God’ ineens echt afgelopen, mijn zin moet worden uitgesproken. Ik probeer me snel te concentreren en roep heel hard: 
‘Kom, laten we opstaan en naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’ 

Dat doen we dan ook. Bethlehem ligt gelukkig maar een stap of drie verderop, dus daar kan niet veel meer mis gaan, ook al heb ik geen staf meer.







woensdag 4 december 2013

Aliens?


Zo zacht mogelijk sluip ik de trap af. Dat valt niet mee in een oud huis waar alle vloerplanken en traptreden kraken. Bovenaan de trap geeft het nachtlampje aan waar de leuning begint. Het is ver na middernacht en overal heerst diepe rust. 

Geruststellend knipoogt het rode lampje van de rookmelder me toe. 
Nog een treetje lager worden de vijf blauwe lampjes van de wifi en het rode lichtje van de losse contactdoos in de hoek zichtbaar. 
Allemaal bekende bakens op mijn nachtelijke excursies. 
Vannacht blijkt ook de TV per ongeluk nog op ‘stand-by’ te staan, het rode lichtje markeert waar de serre begint. 

In de huiskamer is het erg koud, de kachel staat laag en de kamer baadt in een ijskoud, wit licht, waardoor het extra koud aanvoelt.
Waar komt dat kille licht vandaan?
Alle kleur lijkt onttrokken aan de meubels terwijl het toch licht genoeg is om zonder aarzelen je weg te vinden. 

Ik schuif het gordijn aan de straatkant opzij, de straatlantaren voor de deur straalt een geruststellend geel licht uit. Die is het dus niet.
Brandt ergens hierbinnen nog een lamp?
Door het rooster in de kelderdeur schijnen een paar dunne streepjes gelig licht: we zijn vergeten het licht beneden uit te doen.

Het kille, heldere licht schijnt ook in de tuin op de grote witte muur. Aliens of zo?
Lichtgevende wezens die naast onze appelboom uit hun schotel stappen en mij sommeren mee te gaan of, om in de sfeer van deze kersttijd te blijven: een engel, die opeens in de tuin staat met een boodschap voor mij?
Wat zou ik doen?

In de serre kijk ik omhoog, daar staat een grote volle maan stralend pal boven onze serre. Vandaar deze overvloed aan licht.
Het lijkt het een plaatje uit een Sinterklaasboek: Zwiepende takken, volle maan en wolkflarden die voor de maan langs trekken: ‘Zie de maan schijnt door de bomen’.

Ik doe in de serre de TL aan. Onder deze omstandigheden lijkt die een warm en gezellig licht te verspreiden.
Aan mijn werktafel schrijf ik wat geheugensteuntjes op: het felle witte licht, de vreemd on-eigen huiskamer en de ijzige nachtkou.

Na een poosje besluit ik, voornamelijk vanwege de kou, weer naar boven te gaan. Eerst nog een beschuitje. In de keuken knippert de batterij-oplader van het fototoestel met fraaie gele lampjes. 
De display van de combi-magnetron toont met lichtgevende rode cijfers dat het 3:20 uur is en als ik de boter pak, stroomt het koude koelkastlicht naar buiten.
Het beschuitje is snel op, het licht weer uit en ik loop, voor ik weer naar boven ga, naar de serredeuren en kijk naar de tuin, de lucht en de maan.
Rechts door het bijkeukenraam zie ik het groene lampje van de wasmachine  knipperen, de was is klaar.

Volgende week kopen we een kerstboom. Hoewel ik ’s nachts genoeg lichtjes bij elkaar sprokkel voor een complete kerstboomverlichting, blijven die verspreid, kil en ongezellig.
Volgende week kan ik ’s nachts even de kerstboom aandoen en hoewel dat geen kacheltje is toont het wel warmer.

Als ik de trap oploop kijk ik nog even om naar de verlichte tuin en lach in mezelf; wat als er echt aliens of engelen waren geweest?





woensdag 27 november 2013

Tropensint


Vrolijk schallen de Sinterklaasliedjes uit de grote tent, die midden op het grasveld staat.
De laaghangende hemel belooft binnenkort een felle tropische regenbui en wij kinderen rennen de feesttent in, zoeken een plekje op de lage banken en zingen enthousiast mee met de liedjes, die uit de de krakende grammofoon komen. Op de klep van de grammofoon luistert het hondje met het scheve kopje mee. De bakelieten 78-toerenplaten die de verre reis hebben overleefd, worden goed gebruikt. Zo nu en dan hoor je een krasje, een barstje of moet een toeschietende hand de naald over een putje heen helpen, maar het is een prachtig feest en iedereen geniet.

We mogen één voor één naar voren komen. 
‘Esther Meerveld, kom jij maar eens bij Sint,’ zegt Sinterklaas met diepe, volle basstem, ‘Eens kijken wat er in mijn boek staat.’
‘De volgende die mag komen is Tilly,’ zegt Piet en gaat haar ophalen van haar bankje. Hoe zou hij weten wie Tilly is? 
De kinderen kijken vol spanning om en joelen als hij zich eerst ‘vergist’ en het verkeerde meisje bij de hand pakt.
Sint Nicolaas leest alle namen voor en vertelt over elk kind een anekdote. 
Als wij aan de beurt zijn gaan mijn zusje en ik samen naar voren. 
Ik geef hem een hand en maak een kniks - even door de knieën, je hoofd buigen, je rokje opzij trekken en dan weer keurig rechtop staan - precies zoals ik dat op onze Engelse school geleerd heb.
Piet, bijna niet te onderscheiden tegen het donkere gordijn, leest iets van een briefje en geeft mij mijn cadeau.

Ik herinner me goed de opwinding en de gezelligheid van die Nederlandse Sinterklaasmiddag op Borneo. Tropenregens kletterden zo nu en dan hard neer op het tentzeil en dan was de Sint even niet te verstaan.
‘Echt Sinterklazenweertje’, zei mijn moeder met een zweem van heimwee in haar stem.

Als alle kinderen aan de beurt zijn geweest, wordt op de plaat ‘Dag Sinterklaasje’ opgezocht. De Sint en zijn Pieten vertrekken in een auto, die voor de tent staat te wachten. Vol overgave zingen en zwaaien we hen uit.
Ze zijn blij dat hun warme karweitje, het is ongeveer 30 graden, er voor dit jaar weer opzit. Ze gaan een pilsje pakken.

Behalve de Nederlanders snapt niemand binnen deze grote internationale gemeenschap iets van dit wonderlijke pakjesfeest.
Een nep-bisschop, in een rode mantel met een aangeplakte baard? 
Zwart geschminkte blanken in wonderlijke uitdossing, it’s amazing!
Wat, hoe en waarom??
Rassenverschillen, apartheid, slavernij en discriminatie, alles wordt erbij gehaald, maar de Nederlanders blijven onverstoorbaar en eindigen elke discussie met: 'It’s our tradition.'

Maar al onze schoolvriendjes en -vriendinnetjes zouden 5 december wel graag met ons mee willen vieren. Ze informeren wat we gedaan hebben, hoeveel Pieten er waren, hoe de Sint eruitzag en wat we gekregen hebben.

Ze zuchten en tellen de dagen die zij nog moeten wachten tot hun Santa Claus eindelijk komt.


woensdag 20 november 2013

Laatste wens


Onlangs las ik het volgende berichtje:
‘Vrouw van 88 laat laatste wens tatoeëren op haar borst.’ Op de bijbehorende foto staat het decolleté van een oudere vrouw waarop ‘niet reanimeren’ is getatoeëerd. Dat kun je wel een ultieme laatste wens noemen.

Wanneer je boven de zestig bent zijn hart- en herseninfarcten bij bekenden regelmatig aanleiding tot gesprek. Wat als het jou of mij treft?
Wanneer zich een infarct voordoet, is voor het sein ‘niet reanimeren’ meestal geen tijd of gelegenheid meer. IJverige ambulancemedewerkers of vrijwilligers met een E.H.B.O.-diploma, brengen al snel vol goede bedoelingen hun vaardigheden in praktijk.
Als je dan zoals deze 88-jarige vrouw, op de plaats waar je gereanimeerd moet worden, hebt laten tatoeëren dat je geen gedoe meer wilt, is dat tenminste duidelijk.

Het bezig zijn met de dood hangt vaak samen met je levensfase. Oudere mensen denken daar anders over na dan jongeren. Jonge mensen gaan niet snel een plekje op de begraafplaats uitzoeken, zoals ik dat onlangs van een ouder echtpaar hoorde.
Ik las over een vrouw van 102, die tegen haar vijftigjarige kleindochter zei: ‘Eerst ben je bang voor de dood omdat je het nog te druk hebt met leven. Daarna niet meer, want bij elke ziekte verwacht je hem. Maar nu heb ik het gevoel dat hij mij heeft overgeslagen, en dat is ook niet alles, hoor.’
Een bekend gedicht vertelt over een poging tot vluchten voor de dood:

Een Perzisch edelman 

Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: 'Heer, Heer één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de dood.

Ik schrok, en haastte mij langs de and’re kant.
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Isfahaan!'

Vanmiddag - lang reeds was hij heengespoed - 
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
'Waarom,' zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
'hebt gij vanmorgen vroeg mijn knecht gedreigd?'

Glimlachend antwoordt hij: 'Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Isfahaan.

De onontkoombaarheid van de dood wordt hier fijntjes weergegeven. 
De mens kan in zijn jeugd met de dichter Marsman denken en dromen over het geweldige leven dat voor hem ligt:

‘Groots en meeslepend wil ik leven!
hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!’

We denken dat het ons zal lukken ons leven lang jong, sterk en avontuurlijk  te blijven. 
We denken nooit zo te zullen worden als onze ouders, laat staan als onze grootouders.

Daarna komt meestal de fase van het willen vluchten voor de dood. 
We hebben te veel om voor te leven, teveel verantwoordelijkheden te dragen om al te kunnen sterven, denken we. 
Maar oud geworden, weten we hoe kwetsbaar en eindig het leven is. 
Dat niet wijzelf maar een Ander daarin het laatste woord heeft. 
Vluchten naar welk ‘Isfahaan’ dan ook, heeft geen zin en zelf willen we ook niet langer vluchten. Sommigen zoeken alvast een mooi plekje op het kerkhof uit en anderen tatoeëren als niet mis te verstane laatste wens ‘niet reanimeren’ op de borst.

Totaal onverwacht sterven of rustig ‘s nachts inslapen, dat lijkt mij het mooist. 
Zonder medische hectiek afreizen naar de eeuwige rust bij onze Heer en God, is mijn ultieme laatste wens.

Al dan niet met tattoo.




woensdag 13 november 2013

Miljonair



‘Weet u dat er afgelopen jaar 20.000 miljonairs zijn bijgekomen in Nederland?’ fulmineert de socialist.’ De liberaal haalt vriendelijk glimlachend zijn schouders op en geeft een al vaak gegeven antwoord. De kamerdebatten zijn al uren aan de gang.
Gelukkig zit er een knop op de televisie, hij zet hem uit en gaat Nienke halen.

Op het schoolplein krioelen ouders en kinderen door elkaar. Kinderen zoeken hun ouders, grootouders of oppas en iedereen probeert zijn fiets zo te manoeuvreren dat ze straks snel weg kunnen rijden. Auto’s wringen zich door de smalle straatjes en steegjes: spitsuur op schoolniveau. Temidden van al dat rumoer staat hij als een rots in de branding.

Ineens een juichkreet: ‘Opa! Mijn lieve Opa!’ 
Met een grote sprong hangt Nienke om zijn nek en geeft hem een dikke knuffel. 
Hij zet haar met een zwaai achterop. Stoer achterstevoren, zodat ze alle vriendjes en vriendinnetjes gedag kan zwaaien en nog even iets kan roepen terwijl ze wegfietsen. 
Van de krioelende mierenhoop op het schoolplein blijft niets over dan een vergeten jasje, een verloren tekening en een rugzakje dat eenzaam aan het hek is blijven hangen.

Onderweg vertelt ze Opa over haar konijn. Hij verstaat niet alles, want het verkeer maakt lawaai en ze zit achterstevoren, maar hij begrijpt dat haar konijn dood is en zegt op gepaste tijden ‘och’ en ‘wat erg, meisje!’
Dan zijn ze thuis. Nienke trekt stevig aan de bel.
‘Oma, daar ben ik weer!’ roept ze door de brievenbus, ze huppelt vrolijk naar binnen en nestelt zich als een poesje in het hoekje van de bank. Ze spint bijna van genoegen, haar knuffeltje houdt ze dicht tegen zich aangedrukt.

‘Waarom heb jij een knuffel bij je?’ vraagt Oma verbaasd.
‘Dat mocht van mama, want Ilala is dood.’
‘Wat zeg je nou? Wat erg! Was hij ziek?’
‘Nee eigenlijk niet. Hij had iets met zijn tandjes. Mama is naar de dierendokter geweest, maar toen ze daar kwam was hij al dood.’
Ze drukt het knuffeltje, dat werkelijk op haar gestorven konijn Ilala lijkt, tegen zich aan. 

Dan schakelt ze over: ‘Ik heb een nieuwe letter geleerd vandaag! De P van pen. Kijk maar.’ Er komt een blad uit de tas en we krijgen uitgelegd hoe de P geschreven moet worden.
‘Ik zal het wel voordoen. Mag ik het schrijfboekje?’
Met het puntje van haar tong uit de mond schrijft ze nu de P met een fraaie krul op het eind.

Ze krijgt drinken en een zakje letterbiscuitjes. 
Daar legt ze eerst woordjes mee: ‘pen’, ‘ken’, ‘pan’, ‘Is ‘koep’ wat?’ 
‘Nee, maar ik weet er nog wel één.’ zegt Oma en schuift snel met wat letters: 
’S-N-O-T, snot’, leest Nienke, ‘Ohh!’
‘Daar moet je even wat aan doen, hoor.’ 
Ze krijgt een smurfenzakdoekje en snuit haar neus.
‘Nu ga ik alles opeten, ik heb echt honger.’

Haar staartjes zijn afgezakt, haar spijkerbroek heeft vuile knieën en de fluoriserende veters van haar hoge sportschoenen zijn losgeraakt. 
‘Mochten jullie vandaag extra buitenspelen omdat het zulk mooi weer was?’
Ze schudt gedecideerd haar hoofd: 
‘Nee hoor, dat kan niet meer in groep 3. Extra buitenspelen is voor groep 1 en 2, in groep 3 moet je werken. Maar dat is juist leuk. Kijk, ik mocht mijn volle Dikke Duimen Kaart meenemen. Een Dikke Duim krijg je als je iets goed hebt gedaan.’

‘Opa, zullen we naar de speeltuin gaan?’ 
Ze gaan op pad, onderweg kletst ze hem de oren van het hoofd.
Opa luistert en denkt aan wat hij vanmiddag over miljonairs en hun belastingverhoging hoorde.

Hij glimlacht, hij heeft zich heel de middag miljonair gevoeld en hoeft niet eens belastingverhoging te vrezen.


woensdag 6 november 2013

Water, wind en uiterwaarden



Buiten lokt het najaarszonnetje. 
Josefine wil naar buiten, de frisse kruidige herfstlucht opsnuiven, de rivier zien.
Met haar rollator schuifelt ze voorzichtig naar de lift. Eenmaal beneden moet ze door de ingewikkelde beveiligingssluis van de luxe seniorenflat naar de voordeur.
Eindelijk staat ze buiten. Ze ademt diep in. Soms voelt ze zich zo vreselijk opgesloten in deze veilige bunker midden in de stad.
Buiten, in de smalle beschaduwde steeg tussen de hoge, dicht op elkaar staande huizen, blaast de kille wind ritselend de bladeren op een hoop.
De rollator hobbelt moeizaam over de ongelijke keitjes en het glibberig geworden gevallen blad, in de richting van het zonnige zijstraatje. 

Boven, vanachter het raam van zijn boekenkamer kijkt Paul haar bezorgd na. 
Ze is onlangs weer gevallen, dat was al de derde keer, maar wat moet hij? 
Die vrijheidsdrang, dat verlangen naar buiten, naar frisse lucht en de rivier, daar kan hij toch niets aan veranderen. 
Vandaag lokken de zon en het prachtige herfstweer haar. 
Ze moet eruit, buiten leeft ze helemaal op, dus laat hij haar met zorg in zijn hart gaan.

Hij pakt één van de pijpen van het pijpenrek en steekt de brand erin. 
Dan neemt hij een boek uit de hoge, kamerbrede boekenkast. Zoekt even in de stapel tijdschriften tot hij het juiste nummer heeft en installeert zich in zijn grote rookfauteuil. In deze kamer is geen sprake van frisse lucht en hij mist het niet. 
Pijptabak en oude boeken, daar ruikt het hier naar en daar houdt hij van.
Hij weet niet hoeveel boeken en tijdschriften hij heeft, er is zoveel dat hij wil lezen en herlezen. Rustig leest hij, terwijl de ruimte zich vult met tabaksrook.

Josefine is nu in een zonnig straatje aangekomen. Ze kijkt even omhoog langs de mooie oude gevels en loopt op haar gemakje verder. 
Ze geniet van de kleurige herfstpracht en groet zo nu en dan een buurtgenoot. 
Bewust diep inademend wordt ze rustig en blij, wat stram bukt ze zich en raapt een aantal rode en gele eikenbladeren op. 
Ze besluit daar herfstkaarten van maken en allerlei vrienden zomaar eens een kaartje te sturen. Ze legt de blaadjes voorzichtig in haar rollatormandje.

Daar is de IJssel, de zon danst op het water. 
Voorzichtig gaat ze voetje voor voetje het hellinkje af en eenmaal beneden op de kade verstomt het geraas van het verkeer boven op de dijk. Ze gaat zitten op haar rollator.
Hier heeft ze helemaal haar rust, haar meditatieve moment. Ze geniet, drinkt haar omgeving in en kan haar zorgen loslaten.
Het schitterende water, de wind in haar gezicht en het uitzicht op de groene uiterwaarden aan de overkant, dit is haar eigen ‘wellness-centre’. Haar hart klopt sterker, haar wangen krijgen kleur, ze geniet.

Haar oude kunstenaarshart krijgt een nieuwe impuls. Ook al is ze ver over de 80 en behoort het schilderen van grote stukken niet meer tot haar mogelijkheden, als ze inspiratie heeft wil ze er iets mee doen. Al is het maar kaarten maken met herfstbladeren.
Creatief zijn houdt haar levendig en alert. Soms, als ze niet kan slapen en er wel ideeën opborrelen, zit ze ’s nachts te tekenen of collages te maken.

Zo dagdroomt, denkt en mediteert ze daar een poosje. 
Als ze het koud krijgt, staat ze voorzichtig op en gaat naar huis. 




woensdag 30 oktober 2013

De Boss


Rap klimt de goedgebekte Engelsman ons dak op. 
Nu roept hij het ene na het andere mankement naar beneden. 
Poreuze pannen, kapotte deklatten, loszittende hoekverbindingen, hij ziet allerlei verschrikkelijke dingen. Bij de geringste windvlaag gaat het vreselijk mis, voorspelt hij ons. Wij kijken elkaar verbaasd aan. 
Ons dak is prima, hij is hier voor de goot. 

Het begon een paar dagen geleden toen een man met kaartjes van een klusbedrijf bij ons op de stoep stond. 
Hij wees ons erop dat de goot afgebladderd was en nodig geverfd moest worden. Dat wisten we al, dus informeerden we wat dat zou kosten. 
‘Ongeveer 200 euro, maar de Boss komt zelf de definitieve prijs bepalen.’  

De volgende dag stond de Boss op de stoep, het werd onmiddellijk 600 euro.
‘De man die er gisteren was mocht helemaal geen prijssuggestie doen, I am the Boss.’ Even handjeklap en de helft was er al weer af. Het voelde niet goed, maar de goot moest worden geverfd, dus lieten we het doorgaan. 

Er kwam een ‘leerling’ schuren en wij vroegen vriendelijk of hij ook uit Engeland kwam. 
‘Yes, no Dutch speak.’, zei hij nors, maar in het Engels contact maken lukte ook niet. Even later ging zijn telefoon en ik hoorde hem in vloeiend Nederlands zeggen: ‘Nee man, ik kan niet komen, ik ben nog aan het werk! Weet je wel, dat baantje bij die Engelsman.’ Aha.

Nu komt de Boss het werk controleren en melden wij het voorval. 
Hij lijkt echt kwaad: ‘Dit is niet goed voor mijn bedrijf. Hij gaat eruit, maar eerst ga ik zijn werk controleren.’
Zo loopt hij nu niet alleen het schuurwerk, maar ook ons dak te controleren.

De Boss is een uiterst aimabele man, je zou hem best als buurman willen hebben, maar hij maakt ons nu steeds waakzamer.
Hij loopt mee naar binnen en zit gemoedelijk aan de huiskamertafel. 
Het spijt hem zo, maar we wonen in een oud pand en er moet helaas heel veel gebeuren. Nieuwe dakpannen, loodstrips en mastiek, de prijzen variërend van 5.000 tot 30.000 euro.
We noteren nauwkeurig alle prijzen, plus wat hij daarvoor wil doen. De snelheid waarmee zijn prijzen over tafel rollen maakt ons steeds vastbeslotener niet verder met hem in zee te gaan.

‘We hebben niet zoveel geld om in het huis te steken.’ zeggen we. 
‘Hoeveel heb jullie te besteden?’ vraagt hij. 
Dat gaat hem al helemaal niets aan, wij zijn uitgepraat.
We blijven bij het verven van de goot, precies voor het afgesproken bedrag en verder niets. ‘We hebben nog nooit iets gedaan waar we geen geld voor hadden.’ zeggen we vastbesloten tegen hem.

Dinsdag komt de schilder, een Pool. 
Al heel snel is hij ‘klaar’. Gaten zijn opgevuld, primer erop gesmeerd en één keer afgelakt, alles binnen een paar uur. 

De Boss komt later het geld ophalen en probeert er toch nog een klus uit te slepen: ‘Toen ik op het dak was zag ik dat het hout onder de trespa platen van de koekoek behoorlijk verrot was. Dat zal binnenkort lekkage geven. But I’ll make a fine price for you,’. Omdat wij zulke aardige mensen zijn. 
We zwaaien hem 's middags opgelucht uit en willen hem nooit meer zien.
Later horen we dat anderen hier in de buurt zijn voor duizenden euro’s het schip zijn in gegaan. Het telefoonnummer van de Boss geeft alleen een antwoordapparaat.

Vanavond, 22 oktober 2013, zien we in de vooraankondiging van ‘Opgelicht’ dat het onderwerp ‘Britse klusjesmannen’ is.
We blijven kijken en zien dat ‘onze’ Boss niet alleen opereert.
Bendes Britse klusjesmannen trekken door Nederland en laten een spoor van vernielingen aan huizen en financieel kaalgeplukte mensen achter.
Opgelucht constateren we dat bij ons alles op het nippertje goed is gegaan.






woensdag 23 oktober 2013

Op de grote stille heide



Een kluwen kinderen rolt over het smalle zandpaadje. 
Elkaar verdringend, duwend en trekkend willen ze nu allemaal opeens dezelfde kant op: naar de hei.
‘Ik zie de berg!’
‘Kom, we gaan naar boven!’
Stofwolken achterlatend draven veertien kinderbeentjes weg. 
Elke vermaning tot voorzichtigheid en iedere aanbeveling over het aanhouden van schoenen, slippers of laarzen wordt gesmoord in het tumult van schreeuwende, rennende  kinderen.

Halverwege het pad omhoog ontwart de kluwen armen en benen zich en kun je weer individuele kinderen onderscheiden. 
Nu rennen de sterksten voorop en de kleineren blijven wat achter. Hijgend en puffend gaat het over het mulle zandpad de bult op.
Even stoppen ze om een gigantische, logge hond te aaien. 
Het baasje zegt zijn standaard-zin: ‘Hij is echt heel lief hoor, hij doet niets.’ 
Dat zeggen baasjes altijd.

Iets verderop nemen de kinderen wat tijd om een harige rups in hun insectenpotje te vangen en er eenstemmig van te gruwen.
‘Kan er ook een lieveheersbeestje bij of eet hij die dan op?’ 
Het lieveheersbeestje wacht zijn lot niet af en vliegt snel weg. Ze draven verder.
De heide blijft groot, maar is hier absoluut niet stil.

Ver weg zien we andere groepjes wandelaars stevig doorstappen. 
Onverstoorbaar hun tempo vasthoudend door ritmisch te zwaaien met hun ‘nordic walking-sticks’ of op de maat van het muziekje dat uit hun oordopjes komt.
Dan opeens zijn onze kleine herriemakers weg en een onwaarschijnlijke stilte daalt neer aan onze kant van het heuveltje. Wat raar, zomaar opeens is al het geluid weggevallen.

Wat ongerust trekt één van de ouders een sprintje om even te kijken. En jawel hoor, het draven naar beneden blijkt heel wat sneller te gaan dan de moeizame klim omhoog en in rap tempo rennen de kinderen er vandoor. 
De ouders overleggen, ook rennen of laten lopen?
Ach, ze kunnen geen kwaad en wachten straks vast wel daar bij die bosjes.

Eén afvallertje blijft achter en kuiert op haar gemakje alleen verder. Haar beentjes zijn nog te kort om de groten bij te benen en ze is te laconiek om dat erg te vinden. Ze heeft genoeg te zien, dromerig kijkt ze om zich heen. Hier en daar plukt ze een bloemetje.

Een vader met z’n baby in de draagzak wil, dat de grotere kinderen nu wachten, dus fluit hij luidruchtig op zijn vingers.
De baby schrikt wakker en zet het op een brullen, maar de kinderen zijn ver weg horen niets.  Ze rennen door en de vader geeft, met zijn grote handen tegen haar kleine oortjes gedrukt een luide brul.
De baby huilt nu fortissimo van verontwaardiging over deze wrede verstoring van haar rust, de ouders draven de kinderen achterna en de baby slaapt al snel weer in door het gewieg. 

Wij geven het op en blijven boven op de bult, langzaam verdwijnt iedereen uit ons gezichtsveld.
We gaan languit op onze jassen liggen om bij te komen van de klim en alle tumult.
De kinderen die daar ver weg dwalen zijn de kinderen van onze kinderen, degenen die er achteraan moeten zijn onze kinderen en de tijd dat wij achter al die rappe kinderbeentjes aan moesten draven ligt ver achter ons.

Om ons heen heerst weer de diepe stilte van die grote stille heide.
Voor zolang het duurt.