woensdag 30 september 2015

Dorp in de stad


Lang en recht ligt de jaren-vijftig-straat langs de toenmalige Haagse stadsgrens.
Compacte huizenblokken staan strak in het gelid, naoorlogse no-nonsense bouw.
Het is 1958 en voor ons kinderen is deze straat een klein dorp. 
Niet met een fraai plein, mooie winkels of leuke oude geveltjes. In onze straat komen de winkels aan de deur en ontmoeten mensen elkaar bij de bakfietsen en de groentekarren.

‘Vijf,’ Marga hinkelt weg, raapt haar steentje op, draait wiebelend op één been om en komt weer terug. We hinkelen in het met een een brok baksteen getekende hinkelperk op de stoep. Saskia en ik wachten tot ze weer op één is.
‘Zullen we wat anders doen?’
‘Ik ga mijn rolschaatsen halen. Jij ook?’
‘Nee, er is een wieltje af, laten we stelten.’

‘Vodduhhh, ouwe rommellll!! Oud ijzer, lompen en metalen, vodduhhh!!’ 
We vergeten onze plannen en hollen de voddenkar tegemoet. 
Traag trekt ‘Jan de Voddenman’ zijn houten handkar door de straat.  
Zijn boodschap met lange uithalen klinkt bijna als een liedje. ‘Vodduhhh’ begint laag en eindigt drie tonen hoger. Elke kreet is anders van ritme en toon. 
‘Jan Wagenmaker, in- en verkoop van lompen en metalen’ staat op de zijkant van zijn kar en bovenop ligt allerlei rommel. We kijken nieuwsgierig wat er op de wagen ligt.
‘Hé Saskia, hij heeft een wiel voor je fiets bij zich!’
‘Pff, kijk naar jezelf, voor jou misschien wel rolschaatswieltjes!’

Er gaat een deur open, Mevrouw Bosse roept: ‘Jan, neem je ook oude pannen mee?’
‘Ja mevrouw, dank u wel mevrouw.’ 
Als een zwerm mussen stuiven we spelend heen en weer tussen de kar en de huizen. We leunen over de groen geverfde ijzeren hekjes en genieten van de reuring in ons straatje. 
Jan krijgt vandaag wat pannen, een roestig stuk kachelpijp en een afgebroken dakgoot mee. Al roepend trekt hij verder.

De melkboer met zijn tweetakt brommerwagentje, de bakker met zijn blinkend gelakte  bakkerskar, de groentenboer, de vis- en de kaasboer ze rijden allemaal door onze straat. 
Ze roepen of toeteren heel hard om de aandacht te trekken. Sommigen bellen bij hun vaste klanten aan en rond hun karren wordt het dan algauw gezellig druk. 

De schillenboer komt op zaterdagmiddag. Ik hol naar huis om de schillenbak te halen. Want wie schillen brengt mag het enorme boerenpaard over zijn neus aaien.
Het snerpende geluid van de scharensliep is afgrijselijk. Maar met de vingers in de oren kijken we gefascineerd toe: de vonkenregen fantastisch. Vuurwerk op straat, zomaar midden in de zomer. 
Het gebel van de ijscoman wordt onmiddellijk herkend. De kinderen en ook ik, rennen snel naar huis: ‘Ahh, mam, mag ik ook? Iedereen mag!’

Karel, de oude liedjeszanger komt maar een paar keer per jaar door de straat en meestal zomers. Hij loopt zijn levensliederen galmend midden over de rijweg en doet daar goede zaken mee.

‘Lieveling, ik word nu ou-hou-d
Kijk eens naar mijn grijze haar’

Met lange vèrdragende uithalen en brede armgebaren zingt hij alle coupletten.
Wij galmen vrolijk mee en rennen behulpzaam heen en weer tussen de huisvrouwen en de zanger om het kleingeld op te halen en in zijn vettige hoedje te gooien. Vaak wachten de vrouwen tot zijn lied uit is.
Soms gaat hij naar hen toe en neemt met een hoofse buiging het geld in ontvangst. Zingend gaat hij verder:

‘Ik heb eerbied voor jouw grijze haren…’

De Wormerveerstraat is nog even lang en recht als toen, zie ik op Google street view.
Die grijze haren heb ik inmiddels zelf, maar

‘Ik zou best nog wel een keertje net als vroeger... 
ach, wat leg ik toch te dromen.
Want den Haag is door de jaren zo veranderd, voor mijn toch veel te vlug…'
Harry Jekkers