woensdag 17 december 2014

Verdwaald verhaal

17 december 2014 jaarafsluiting

Aan alle lezers van mijn blog!
Allereerst natuurlijk hartelijk dank voor alle bezoekjes aan mijn blog het afgelopen jaar!
Dit laatste blog van 2014 is nummer 110. 
Eerlijk gezegd had ik nooit gedacht dat het er zoveel zouden worden toen ik eraan begon.  

Wanneer u in de rechterkolom klikt vindt u daar alle 110 blogjes die ik in de loop van de laatste twee jaar gepubliceerd heb.
Begin dit jaar publiceerde ik het verhaal 'Altijd jong', maar het verdwaalde om raadselachtige redenen in het schimmige krochten van het internet. 
Maar ik heb het teruggevonden en herplaats het deze week.
Komende twee weken las ik een blogpauze in.
Ik wens u heel goede en rijke kerstdagen toe en tot ziens op 7 januari 2015!

Hartelijke groet,
Marianne 


Altijd jong

Altijd scheen de zon
We waren altijd jong
Ons hele leven lang

De verhuisauto stopt voor een statig, wat vervallen pand. Mannen springen eruit en tillen als eerste onze kinderwagen uit de hoge cabine. 
Michiel is ruim twee maanden te vroeg geboren. Vanmorgen hebben we hem met de verhuisauto uit het ziekenhuis opgehaald, iets meer dan 8 weken oud en nog geen 5 pond zwaar. 
We kregen een grote envelop met papieren mee: brieven voor de kinderarts hier in Rotterdam, recepten en voedingsvoorschriften.
Als hij zo wakker wordt moet ik voor het eerst zelf zijn voeding klaarmaken. Dus haast ik mij met de kinderwagen naar de keuken van dit slooppand dat we voorlopig anti-kraak zullen bewonen.

De vorige bewoners zijn met hulp van vrienden één deur verderop verhuisd en lopen nog in en uit. Overal slingeren de resten van hun verblijf nog rond en hun sjouwende vrienden lopen tussen onze verhuizers door. Ik laveer de wagen het keukentje in.
Om voeding klaar te maken heb ik voor mijn gevoel een half laboratorium nodig. 
Ik moet flessen en spenen uitkoken, voeding mengen en medicijnen uitzoeken. 
Een werkje waarbij ik me goed moet concentreren, zeker deze eerste keer. 

Een vrolijke stem in de gang roept: ‘Hallo, waar zit je?’ 
Iemand kijkt om het hoekje van de keukendeur en ratelt: ‘Hoi, ik ben Karin, je buurvrouw, wat leuk dat jullie er zijn! Sorry voor de troep, we waren nog niet klaar! Hoe oud is die van jou? De mijne is 5 maanden.’ 
Ze kijkt in de wagen en herhaalt dan vol ongeloof: 
‘Hoe oud is die van jou? Wat een minimensje!’ 

Op dat moment begint mijn ’minimensje’ te huilen en zijn geluidssterkte is niet erg mini. Karin zegt gedecideerd: 
‘Kom op, ik zal iemand roepen, dan ruimen wij snel die troep op. Daarna maak jij rustig zijn voeding en ik zal me tot je klaar bent over dat hoopje mens ontfermen.’
Ze ruimen snel alle troep op en boenen het granieten aanrecht schoon. 
In de kinderwagen zoek ik een schone luier om op te werken. Ik lees en meng, tel druppeltjes en kook, het is deze eerste keer inderdaad behoorlijk ingewikkeld.
Karin knuffelt ondertussen Michiel, die dankzij haar nu geduldig zijn voeding afwacht.

Peter, haar zoon, woog bij de geboorte al 8 pond, vertelt ze ondertussen.  
Ze vindt Michiel met zijn 4 en half pond ongelofelijk klein en broos.
Terwijl Michiel even later zijn flesje drinkt haalt zij Peter op. Het verschil is erg ongelofelijk.
De één heel tenger en klein en de ander één brok Hollands welvaren dat met zijn stevige armpjes en beentjes vrolijk om zich heen maait.

De volgende morgen komt ze weer. Ze vraagt of ze wat kan doen, Peter parkeert ze in onze box en we gaan aan de slag.
We ruimen op, drinken koffie, voeden onze baby’s en worden vriendinnen.
Als Michiel op doktersvoorschrift veel naar buiten moet, wandelt ze dagelijks mee door het Kralingse bos. 
‘Frisse lucht is goed voor elk kind.’ zegt ze en daar gaan we, wandelend en kletsend.
Zo groeit onze vriendschap, we zijn jong en denken dat dit altijd zal duren. 

Maar de panden worden gesloopt, we verhuizen allemaal, opleidingen komen, banen gaan en nieuwe situaties ontstaan.

Altijd scheen de zon
We waren altijd jong
Ons hele leven lang

Zo dachten we in 1972, maar zo ging het niet. Onze gezinnen groeiden, we hadden het druk.
Het communicatietijdperk stond nog in de kinderschoenen, zelfs interlokaal bellen was erg duur. Ondanks kaartjes en brieven verloren we elkaar uit het oog.

Weemoedige herinneringen aan onze jeugd en vriendschap resten.



illustratie Nidhi Chanani
liedjesfragment Rikkert Zuiderveld







woensdag 10 december 2014

Volgend jaar zien we wel weer


Landerig leunen de vers gekapte kerstbomen tegen het hek, dat de boer voor hen op zijn drassige erf heeft neergezet.
Zodra we uit de auto stappen zwaait de deur van de oude boerderij open en een enorme  hond stuift slippend op ons af. Modderspatten vliegen ons om de oren en ik kan ternauwernood voorkomen dat hij zijn vieze wollige poten liefdevol op mijn schouders legt.
Hij snuffelt en kwispelt alsof ik gisteren nog met hem heb gespeeld, maar ik kom hier maar één keer per jaar, alleen om een kerstboom te kopen. 
En deze grote ‘speelgoedhond’ gedraagt zich altijd en tegen iedereen zo.

Rustig stapt de boerin in haar klompen en komt achter de vierpotige enthousiasteling aan.
’Straks sluit ik hem op want niet iedereen vindt het prettig, hij ziet er ook wel vervaarlijk uit.’
‘Het eerste jaar dat ik hier kwam schrok ik me lam! Maar het is een goedzak. Wat mij betreft mag hij voorlopig rondrennen. Hij zal straks hard genoeg protesteren als hij een poos in de stal moet blijven!’ 
Van vorige jaren weet ik hoe luidruchtig hij tekeer gaat om zijn ongenoegen kenbaar te maken.

We lopen rond en keuren de bomen. We tillen ze op, draaien ze rond leggen ze weer neer en pakken een ander. Grote sprietige, kleine compacte, mooie gelijkmatige of een exemplaar waar ineens een gat in blijkt te zitten.
‘Hoe groot wil jij hem? Ik wil een grote voor op het balkon.’ 
‘Ik vind deze prima, niet zo groot, mooi compact en de kant waar dat gat zit zet ik wel tegen de muur.’
Twee stuks verdwijnen in de achterbak.
Voor dit jaar zijn we klaar. 

Althans wat de aankoop betreft. 
Thuis rijst de vraag welke boom nu van wie was? Volgend jaar neem ik een rood lintje mee. Hoezo volgend jaar?
Nu moeten we de kamer ombouwen en in kerstsfeer hullen.
Hoe deden we dat ook alweer? Hadden we er een kistje onder of stond de boom zo op de grond?

Eerst moeten de pompoenen, eikels en kastanjes het veld ruimen. 
Waar laat ik die? 
Ze in de kliko gooien of in de kelder te laten verrotten is jammer, dus gaan ze in een zak in de bijkeuken. Daar vind ik ze waarschijnlijk over een paar maanden ook verrot terug, maar dan heb ik het toch geprobeerd.

Dan moet de boom in een stevige pot, een zware klus. De versieringen en de verlichting staan in de kelder en we overleggen wat het dit jaar wordt. Goud, zilver of naturel.
Een luxe probleem, maar toch.

Dan volgt het plezier dat ieder jaar meer inspanning vergt: het optuigen. 
Van de restjes maak ik een kerststukje voor op de grote tafel. Dan de andere klusjes: het kersttafelkleed opstrijken, de kaarsenstandaards poetsen en een geschikt plekje voor het kerstwandkleed voor de kinderen zoeken.
Als alles klaar is zijn we uren verder en eigenlijk doodop.

Maar de huiskamer straalt en blij kijken we rond: het is al een beetje kerstfeest geworden.
Elke gedachte aan Spanje, de Canarische eilanden of een ander zonnig kerstvakantieoord is op slag verdwenen.

In het donker en door weer en wind zullen we ook dit jaar weer naar de kerstavonddienst fietsen en achteraf drinken we gezellig wat bij vrienden.

De heerlijke, druilerige, Nederlandse Kerstdagen staan voor de deur. 
En volgend jaar, volgend jaar zien we wel weer.






woensdag 3 december 2014

Kafenión



Gemoedelijk zitten de oude mannen bij elkaar.
Kop koffie, glas water en eindeloze palavers, tijd is hier een rekbaar begrip, de uren glijden zomaar voorbij.
In een Grieks dorp kun je vaak op het geluid afgaan als je wilt weten waar het kafenión is, want meestal zit iedereen buiten op het door grote bomen overschaduwde dorpsplein. 
Als het regent en iedereen binnen zit barst het caféetje bijna uit z’n voegen door al  die herrie en al die wijdse armgebaren.
Maar vandaag zit iedereen op het plein en genieten wij volop mee.

Het kafenión is voornamelijk voor de mannen. 
Alles passeert er de revue. De politiek, het voetbal, de plaatselijke ‘papás’ (geestelijke) en de burgemeester ze hebben overal commentaar op. Deze mannen weten alles beter en gaan overal eindeloos op in. Als ze voor even zijn uitgepraat kuieren ze een rondje rond het plein om de benen te strekken of met een winkelier te kletsen en daarna beginnen ze gewoon weer opnieuw.

Ze vertellen elkaar sterke verhalen over woeste vistochten en enorme vangsten. 
Vandaag doet een ras-verteller ruim een half uur over zijn visvangst-verhaal. 
Een vis van bijna préhistorische omvang heeft hij onlangs binnengehaald. De manen hangen aan zijn lippen en geven lachend en elkaar overschreeuwend commentaar.
Een ander heeft daar weer een mooi verhaal bij. Weliswaar had hij niet zo’n grote vis, maar de zee was wel veel woester, de golven hoger en zijn bootje kleiner!
Dan gaat het over een bergtocht die door een plotselinge weersomslag opeens levensgevaarlijk werd. 

Als een slungelige puber langs slentert, komt het gesprek op hun eigen kinderen en kleinkinderen.
Studerende kleinzoons en zoons die het goed doen in zaken. Helaas zijn ze allemaal weggetrokken en komen weinig meer thuis, op het eiland. Maar de mannen zijn allang blij dat er gewerkt en gestudeerd kan worden. Al schudden ze soms zorgelijk het hoofd over de toekomst.


Afgelopen zondag zijn er dubbele verkiezingen geweest, voor de gemeenteraden en voor het Europese parlement. Hoe zal het gaan met de economie en de bezuinigingen? Zal ‘Europa’ de duimschroeven nog verder aandraaien? Dat kan bijna niet.
Dat de corruptie wordt aangepakt, daar zijn ze het allemaal helemaal mee eens.
Maar of er een linkse of een rechtse regering komt, het zal allemaal niets uitmaken. Geen van de huidige partijen zal ooit tot wezenlijke veranderingen in staat zijn.
En het WK voetbal liep ook al op niets uit. Even is de stemming wat in mineur en valt een korte stilte. Iemand gaat een boodschap doen voor moeder de vrouw en loopt ermee door de smalle straatjes naar huis.

Nieuwe mannen komen erbij, sommigen zitten en anderen staan half op straat. Auto’s wringen zich langs het terras en handelaars toeteren om de aandacht te trekken of hangen uit het autoraam en kletsen mee.
De visboer komt langs en zijn krakende megafoon schettert vanaf het dak:
‘Verse vis! Regelrecht uit de haven! Vanmorgen zwom hij nog vrolijk in zee!’
De kreten van de visboeren overal ter wereld zijn ook altijd hetzelfde.

De visboer parkeert onder de bomen recht voor het terras.  Huisvrouwen en restauranthouders komen zijn waar kritisch keuren en proberen een goede prijs te bedingen. Al die tijd staat hij pal voor het terras te stinken. Ik ruik eigenlijk liever iets anders bij mijn kopje koffie.

Koffie, vislucht, schaduwrijke bomen en veel verhalen, zo is het kafenión op het dorpsplein.

woensdag 26 november 2014

Computer met honger



Zacht fluistert mijn computer in onverstaanbaar kleine lettertjes: ‘Voor het openen van dit bestand hebt u Adobe nodig.’
Ik ben dol op mijn kleine computertje maar hij moet niet zeuren. Ongeduldig klik ik de mededeling weg. Ik heb allang Adobe en daar moet hij het maar mee doen.
De andere sites die ik wil bezoeken gaan moeiteloos open en de hele avond werk ik lekker door.

Maar bij het afsluiten komt het Adobe venstertje weer te voorschijn. Wat wil hij toch? Heeft hij niet alles wat zijn hartje begeert?
Wat onzeker buig ik dichter naar hem toe om de priegelig tekst te kunnen lezen.
O, het gaat om een upgrade. 
Mijn twijfels overwinnend klik ik op OK.
Er gebeurt niets. Snel klik ik nog een keer. Prompt staan er twéé rode Adobe doosjes op mijn bureaublad.

Hoe krijg ik die nou weer weg? Ik ga gewoon door met de eerste. Ik zal er op dubbelklikken, cadeautjes moet je tenslotte uitpakken.
Dan meldt mijn beeldscherm dat de volgende stap, stap 2 is. Logisch lijkt me en ik klik op ‘Doorgaan’.
Het scherm verandert en er loopt een balkje vol met blauwe streepjes.

Opeens kan hij niet verder en roept hij luid in grote letters:
‘Om verder te gaan moet u eerst alle openstaande programma’s sluiten.’ 
Welgemoed klik ik Chrome, Safari en iPhoto weg en klik ‘Opnieuw proberen’ aan. 
Maar de mededeling verdwijnt niet.
Wat een zeurpiet, er staat niets meer op het bureaublad.

Gelukkig kan ik hier thuis om ‘niet computergestuurde bijstand’ vragen. 
“Afsluiten’ is niet hetzelfde als ‘wegklikken’. Je moet ze helemaal stoppen.’
Als ik dat doe schiet het balkje ineens door naar 97%. 
Geboeid volg ik zijn verrichtingen terwijl hij langzaam naar de100 kruipt. 
Dan roept hij ineens in grote letters: ‘Klik op voltooien’.
Vervolgens wordt ik gefeliciteerd met het succesvol downloaden van dit programma.
Verbluft staar ik naar mijn computertje. 
Hij heeft zijn nieuwe, ge-upgrade programma kennelijk ergens in zijn binnenste opgeborgen en zal het indien nodig, vanzelf tevoorschijn toveren.

Dan verschijnt de mededeling dat hij ook voor mijn besturingssysteem een upgrade heeft: Yoshimite. Tjonge, hij heeft er zin in vandaag. Overmoedig door het geboekte succes begin ik eraan.
Maar dit blijkt heel andere koek, Yoshimite gaat veel dieper in zijn ingewanden zitten dan de eenvoudige Adobe upgrade.
Al snel geef ik het uit handen. 
Mijn huiskamer-helpdesk gaat aan de slag.

Nu lijkt mijn computertje voorlopig voldaan. Voor mij is zijn onverwachte honger naar nieuwigheden elke keer weer spannend. 
Ik voel me soms net een onervaren moeder met een lastige baby.
‘Wat wil hij nou? Wat moet ik doen? Gaat dit wel goed?’
Bovendien verandert er door een upgrade altijd wel iets. Een ander kleurtje of een andere indeling en daar houd ik niet van.
Mijn computertje heeft er ook dit keer wat vreemde trekjes bij gekregen, maar wat ik hem echt kwalijk neem is dat hij mijn google-agenda heeft opgegeten.
Al mijn afspraken zijn weg. Het ziet er lekker rustig uit, maar geeft een erg onrustig gevoel. Uiteraard gaat zulk eigenmachtig handelen mij veel te ver.

Ik ga bij de Hema voor komend jaar een doodgewone papieren agenda kopen. 
Dan heb ik het ‘upgraden’ op 1 januari zelf in de hand. 
Heerlijk ouderwets betrouwbaar.




woensdag 19 november 2014

Twilight years


To me you are so beautiful
though the days have passed you by
And the first time that I saw you
I didn’t realise
That we’d still be together
Our story nearly told
You will make me warm my love
And keep me from the cold

‘Our story nearly told’
We kijken elkaar aan, vandaag zou het wel eens zo ver kunnen zijn. 
Deze zonnige zondagmiddag zou wel eens de laatste kunnen zijn van meer dan veertig jaar samen. Ik kijk hem aan en bedenk dat die jaren ons wel zijn aan te zien maar: 
‘To me you are so beautiful
though the days have passed you by’

Een hartinfarct. We zeggen het niet hardop maar weten het allebei bijna zeker.
Snel handelen, ambulance bellen, dicht bij elkaar blijven.
Op de hartbewaking ligt hij al snel in bed, als een bionische man bestickerd en verbonden aan monitoren en infusen.
Bliepjes, fluittonen en plotselinge stiltes geven de ernst van de situatie aan.
We stellen veel vragen maar er zijn nog weinig antwoorden.
‘Gaat u maar vast thuis wat spullen halen, hij moet in elk geval blijven.’

De kinderen hebben elkaar gebeld en iedereen wil wat doen. 
Ik kan niets bedenken. Ze maken op hun telefoons een gezins-app aan, dat is makkelijk voor de berichtgeving.
Thuis zoek ik bibberend van stress wat ziekenhuisspullen bij elkaar. 
Zijn ‘vakantie-toilettas’ wordt ‘ziekenhuis-toilettas’.

Weer terug in het ziekenhuis blijkt alles geruststellend gewoon door te zijn gegaan. We moeten de uitslagen afwachten, als de dokter komt horen we meer, maar wanneer hij komt weet niemand.
‘U kunt beter naar huis gaan. U moet uw krachten sparen. Er zal nog genoeg op u afkomen komende tijd,’ is de onheilspellende goede raad die mij gegeven wordt.
Ik zie dat het ondanks de voortdurende verhoging van de medicijnen niet beter gaat.
Eigenlijk wil ik blijven, maar zie in hun aandringen een soort garantie dat hij niet snel zal overlijden.

We nemen afscheid maar beseffen dat het misschien toch wel voorgoed kan zijn. Een mens heeft tenslotte maar één hart. 
Met tranen in de ogen houden we elkaar vast, bidden en omarmen elkaar nog een keer.
‘We hebben het goed gehad samen!’
‘Misschien krijgen we nog wat jaren, maar zo niet  we weten dat we elkaar zullen weerzien. Hier of ergens anders.’

‘You will make me warm my love
And keep me from the cold’
Stress en kou maken dat ik nog steeds bibber, thuis eet ik moeizaam wat tomatensoep.
Dan gaat de telefoon: ‘Uw man is onderweg naar Zwolle voor een hartcatheterisatie.’
‘Waarom moest ik dan naar huis?’
‘U had toch niet mee gemogen. Voor informatie kunt u Zwolle bellen.’

Wat later bel ik daarheen: ‘Ik wil even informeren hoe het met mijn man gaat.’
‘Dat kan hij u prima zelf vertellen want we zijn net met hem klaar.’
‘Hallo schat, alles is hier goed hoor. Ik heb de hele catheterisatie op de monitor gevolgd. Het vat is weer open en er is een stent geplaatst. Er zijn nog twee kleinere vernauwingen, die moeten later behandeld. Maar ik voel me nu al beter dan ervoor.’
Mijn onverwoestbare optimist.

Met het gevoel dat ik in een achtbaan heb gezeten ga ik naar bed.
Om half 12 ’s nachts rinkelt weer de telefoon: ‘We wilden u laten weten dat uw man weer op weg is naar Deventer. We hadden zijn bed hier nodig.’
Met een ruk schiet het wagentje van de achtbaan weer los draait een snelle loop en komt met een rotklap tot stilstand. 
Ik draai me om, dank God en val als een blok in slaap.

Langzaam groeit ook het besef dat niets meer zal zijn als voorheen.
Mijn sterke man zal de rest van zijn leven hartpatiënt zijn, dat hebben ze hem in het ziekenhuis heel duidelijk gemaakt.
Eén ding blijft gelukkig wel:

And now we’re in our twilight years
the winter of our days
I will help you dry your tears
and brush them all away
and the falling leaves of Autumn
Seem like memories of Spring
We will blow them all away
like feathers in the wind


(ongeveer: Maar nu we in de winter van ons leven zijn / zal ik je tranen drogen / de neerdwarrelende bladeren van de herfst / lijken herinneringen aan de lente / We blazen ze allemaal weg als veertjes in de wind).




woensdag 12 november 2014

Eeuwige roem


Rond het grote plein voor de bibliotheek kleuren de bomen rood, geel en vele tinten bruin. De bladeren knisperen onder je voeten en kinderen verzamelen kastanjes in bonte plastic tassen. 
Op de bovenverdieping van de bibliotheek is het warm en miljoenen stofdeeltjes dansen in het zonlicht, dat door de hoge ramen binnenvalt.
Daar, omringd door vele tienduizenden boeken, zitten wij met z’n zessen aan tafel voor een schrijfcursus. De cursus heet ‘luisteren naar je pen’ en ik heb een nieuwe Bic-balpoint meegebracht om naar te luisteren. 

De eerste opdracht is een naamdicht maken. Ter kennismaking moet je bij elke letter van je naam iets opschrijven. Het thema is ‘waarom wil ik schrijven?’ 
Mijn fantasie springt alle kanten op, maar ik heb dan ook een lange naam. 

M = mooie zinnen schrijven
a = alles onthouden
r = rustig zitten typen
i = inspiratie
a = andere invalshoeken zoeken
n = nonsens schrijven
n = nieuwe dingen proberen te maken
e = expressie 

De anderen zwoegen. Heb ik het te snel ingevuld? Van nadenkend ‘luisteren naar mijn pen’ is weinig sprake bij mij. Riet is ook al klaar, maar ja, die heeft maar vier letters. 
Antoinette zwoegt haar tien letters bij elkaar. Haar pen zegt kennelijk nog niet zoveel of ze luistert te consciëntieus. Even nakijken wat ik heb opgeschreven, ach laat maar zo. 
Wegdromend staar ik naar de dansende stofjes en de kleurige bomen op het plein. 
Zo ging dat vroeger op school ook al.

Vervolgens gaan we een ‘elfje’ maken. Eerst één, dan twee, dan drie, dan vier en dan weer één woord per regel tot je elf woorden hebt. Het moet vanmorgen liefst over lezen gaan.

lievelingsboek
lekker lezen
languit loom lanterfanten
lange leesavonden liefst lijvig
lievelingsboek

Het maken van zulke vast omschreven opdrachten draagt ook bij aan het schoolse gevoel. Eén man schrijft steeds maar door. Ik spiek, ook dat heb ik nog niet afgeleerd en zie dat hij er al drie heeft. Dan maak ik er ook nog maar één.

Na deze ronde vraagt de docente welke kinderboeken wij ons nog herinneren van vroeger en of we nog weten wat ons lievelingsboek was. 
Over dat laatste hoef ik geen moment over na te denken:
‘Kinderen van de grote fjeld' van Laura Fitinghoff. 

Spannend, zielig en nog waar gebeurd ook. 
Zeven weeskinderen en een geit trekken uit het ijzig koude noorden van Zweden weg om hulp te zoeken. Ze beleven allerlei spannende avonturen, maar uiteindelijk vinden zij alle zeven goede pleegouders. Dat is wat ik er zo uit mijn hoofd nog van weet.

Bij het rondje vertellen komen allerlei lievelingsboeken langs. 
Weemoedige herinneringen aan Wipneus, Snuf de hond, Lassie en Pitty’s kostschooljaren.
De sfeer wordt wat nostalgisch en chocolademelkachtig gezellig. 
‘Ik weet nog dat ik griep had en mijn moeder mij voorlas uit Pinkeltje.’
‘Toen ik mijn A-diploma haalde kreeg ik een Lassie-boek.’

Konden wìj maar zo goed schrijven dat jaren later iemand zich nog herinnert hoe mooi het was. 
Wie weet helpt het als we hier vaker komen. 
Misschien is vanmorgen, door middel van naamdichten en elfjes, wel de eerste steen gelegd voor zulke eeuwige roem.








woensdag 5 november 2014

Een zonnige regendag


Slaapverwekkend saai zwiepen de ruitenwissers heen en weer. Grauwe regensluiers hangen zwaar over het vlakke land. De reis duurt lang, maar eindelijk doemt het ziekenhuis op. 
Eenmaal binnen worden ze helemaal wakker want daar zijn de lichten aan en daar is een heleboel te beleven. 
‘Mag ik op het knopje in de lift drukken?’
‘Dan mag ik op het stoeltje zitten!’
Boven borrelen nieuwe vragen op:
‘Waar is die computer voor?’
‘Waarvoor is dat ijzeren ding?’

‘Daar is Opa!’ 
Dat Opa op de gang loopt maakt hem opeens veel minder ziek. Blij stormen ze op hem af. 
‘Voorzichtig!’ 
Opa verstart in zijn beweging om hen op te tillen. Als wassen beelden blijven ze met z’n drieën even onbeweeglijk staan in een onhandige knuffelhouding.
Ineens voelt alles vreemd, de begroeting, het dagverblijf, de onbekenden om hen heen en een Opa waar je voorzichtig mee moet doen.
‘Kom, zullen we warme chocola halen? De automaat staat verderop.’ stel ik voor.

Als we door de gang lopen roept iemand vanaf een zaal: 
‘Wat een mooie schoenen met lichtjes heb jij!’ 
Als een kleine diva maakt ze een paar elegante sprongetjes zodat de lichtende stippen en sterren van haar gympen goed te zien zijn. 
We komen in een donker dagverblijf waar de televisie keihard aanstaat. 
Uit de automaat tap ik gloeiend hete chocomel voor hen.

‘Ik wil terug naar Opa.’
‘Ja, dat wil ik ook. Wie neemt mijn stok en wie zorgt goed voor mijn portemonnee? Ik zal de bekers hete chocola dragen.’
‘Ik neem de stok en zal als een oud opaatje lopen.’ Hij trekt een gerimpeld gezicht en strompelt zwaar leunend op mijn stok door de gang. 
Dansend op haar flitsende schoentjes dwarrelt zijn zusje er omheen en zingt: ‘Ik heb heel veel geld want ik pas op Oma’s portemonnee!’

De zuster bij de zusterpost lacht: ‘Wat heb jij mooie schoenen!’
‘Dat zegt nou iedereen!’
De vrolijke stoet trekt langzaam door de lange gang terug naar ‘ons eigen’ dagverblijf.
Als we daar aankomen is de chocola nog steeds gloeiend heet, maar ze ontdekken wat speelgoed om de tijd te doden.
De doos met bouwblokken wordt omgekiept al gauw spelen ze alsof ze thuis zijn.
De man bij het raam zegt: ‘Gezellig zo, met die spelende kinderen!’

Een vrouw komt van een zaal verderop en vraagt: ‘Wil je hier even je mooie schoenen laten zien?’
Enthousiast springend verdwijnt ze de zaal in. 
‘Als ik spring of hol doen ze het beter.’ 
Zo gaat het steeds. De mensen lachen en maken grapjes en zij danst en springt gewillig.
Ik vraag me af wanneer ze er genoeg van zal krijgen, maar voorlopig brengt dit stralende meisje op haar stralende schoentjes, zon in het ziekenhuis.

Als het tijd is om naar huis te gaan staat bij de lift een man met een zwarte pyamabroek en een zwarte kamerjas aan.
Ze kijkt hem aan en roept:
‘Je lijkt wel een Ninja!
‘Dat ben ik ook!’ zegt de man gevat en maakt een gebaar alsof hij een zwaard hanteert. 
In koor en met brede gebaren antwoorden ze tegelijk: ‘En garde!’
Met een brede lach verdwijnt hij in de lift.

Buiten blaast de gure wind de regen in ons gezicht en de loodgrijze hemel gaat al over in de nacht.

Maar binnen was het een zonnige namiddag.

woensdag 29 oktober 2014

Seizoensopruiming


Mijn tuin lijkt op de etalage van een juwelier die geen maat kan houden.
Als een waterval komt de robijnrode wingerd vanaf de dakrand omlaag, terwijl daaronder de gouden acer stralend oplicht.
In de hoek vlamt de krent en tussen de gele blaadjes van de sierappel, glanzen rode appeltjes. 

De ‘s zomers hoogblonde guldenroede hangt nu als een verveelde brunette tegen de muur maar een bos blauwe monnikskap staat nog manshoog en fier overeind. 
Vanaf de tegenoverliggende muur schalt de trompetbloem haar laatste oranje vreugdekreten. 
Twee witgouden rozen beloven met wat knoppen dat de zomer nog niet helemaal voorbij is. 
Als fijn filigrein hangen de zilveren spinnenwebben overal tussen.

Vogels vliegen af en aan als drukke huisvrouwen die nog snel de hun laatste boodschappen doen in de met bessen overladen vuurdoorn en kamperfoelie. 
De keurig zwartgejaste merel dringt voor, maar brutale mussen veroveren kijvend en pikkend toch een plekje. 

Een groep gespikkelde spreeuwen, twee deftige, strak in het pak zittende eksters en een kleine groenling, ze shoppen allemaal naar hartelust in de bomen, de struiken en de zaadsilo. Bescheiden meesjes, hangen als acrobaatjes ondersteboven op plekjes, waar de anderen niet bij kunnen.
Dromerig laat ik alle overvloed op me inwerken. 
Vogels, bessen, bloemen, bladeren in de avondzon, alles is verzadigd van kleur.
Bijna te veel, te overvloedig, te uitbundig. 
Het is niet meer warm, ik ril en ga naar binnen

‘s Avonds brandt de kachel en gordijnen sluiten de tuin buiten.
Windvlagen jakkeren rond en in het donker gutst de regen urenlang naar beneden. 
Boosaardig striemt de storm over de daken, rammelt aan de deuren en fluistert: ‘Vannacht is je tuin van mij, nu is het mijn beurt.’ 
De takken kloppen met knokige vingers tegen de ruiten, ik hoor een dakpan naar beneden kletteren. 
Er waaien forse takken door de straat, maar onze achtertuin is in diepe duisternis gehuld. Weemoedig vraag ik me af wat er van mijn kleurrijke tuin zal overblijven. 

Als ik wakker wordt is de storm gaan liggen, buiten schijnt een waterig zonnetje.
Hoog opgewaaid tegen de muur ligt, bijna onherkenbaar, de flamboyante bladerpracht die gisteren nog de bomen sierde. 
De trompetbloem is verdwenen, de roos hangt zielig met haar kopje omlaag. 
De monnikskap ligt neergemaaid als de voorhoede van een strijdmacht.
Als weggerolde parels glanzen nog wat waterdruppels tussen de bladeren.

Op straat lopen kinderen met laarzen aan. Ze schoppen in de enorme bladerhopen, gooien handenvol omhoog, hun vrolijk gelach maakt me blij. 
Dit nieuwe seizoen heeft ook weer mooie kanten.



woensdag 22 oktober 2014

Verval

Balancerend op onze gammele keukentrap doen ze raadselachtige dingen met een paar rollen behang.
Ze zeggen onbegrijpelijke dingen tegen elkaar:
‘Deze moet iets meer naar onder schuiven, want dit beertje is hetzelfde als dat daar en dan sluit die boot ook mooi aan.’
‘Nee, dat is die andere boot, deze moet juist omhoog!’
Waar gaat dit over?

Vorige week belde mijn schoonmoeder mij over hun op handen zijnde logeerpartij.
‘Denk er maar vast over na wat wij voor je kunnen doen als wij er zijn!’
We hadden drie kleine kindertjes en de vierde kwam eraan, dus ik hoefde niet lang na te denken over een klusje.
‘Willen jullie eventueel behangen?’ 
‘Ja hoor, daar zijn we zelfs vrij goed in. Maar kies niet zulk moeilijk behang, hoor.’ 
Wat is moeilijk behang? Ik had geen idee. Bovendien was het behang al gekocht.

‘Nee, ik heb een gewoon Berenboot-behangetje. We hebben de eerste baantjes al geplakt, maar we hebben nog nooit behangen en het is moeilijker dan we dachten. Het bobbelt vreselijk. Wij zijn er kennelijk niet goed in.’
‘Stop er dan maar gauw mee, dat doen wij wel als we er zijn. Heb je goed uitgerekend hoeveel je nodig hebt?’
‘Ja, dat hebben we keurig gedaan.Het was een restpartijtje, maar er was meer dan genoeg voor die twee wandjes en ik heb ruim ingekocht.’
‘Heb je met het verval rekening gehouden?’
‘Verval?’
‘Nou, als je een patroon hebt, bijvoorbeeld Berenbootjes, dan moet dat steeds aansluiten.’
‘O, volgens mij hoeft hier niets aan te sluiten hoor, het zijn gewoon losse figuurtjes.’

We sluiten het telefoongesprek af en ik bestudeer de door ons geplakte baantjes. 
Ik betwijfel of ik het hogere behangerslatijn van mijn schoonmoeder begrijp. 
In de door ons geplakte baantjes sluiten de figuurtjes helemaal niet aan en het lijkt mij zelfs onmogelijk ze wel te laten aansluiten. 
Voor de zekerheid haal ik toch maar twee rollen extra.

Als mijn schoonouders komen, blijkt inderdaad dat ik het helemaal niet begrepen heb. 
Dit behangen is een waar ambacht.
Het is al snel duidelijk waarom onze baantjes zo amateuristisch waren: niet alleen bobbelden ze maar wij hadden ook gewoon baan naast baan opgeplakt zonder op de figuurtjes te letten. 
‘Jullie baantjes moeten eraf hoor, het is geen gezicht!’

Bij elke baan moeten ze opnieuw puzzelen om de baan zo voordelig mogelijk te knippen want door het schuiven om de figuurtjes aan elkaar passen gaat veel behang verloren. 
Dat heet dus ‘verval’.
Ze hebben zich opgesloten in nieuwe babykamer en minutieus goochelen ze om steeds de juiste beertjes bij elkaar te krijgen. 
Eigenlijk hebben ze meer behang nodig maar een nieuwe tocht naar de winkel blijkt tevergeefs, de restpartij is definitief op.

Iedereen moet uit de kamer blijven vanwege de ingewikkelde berekeningen. Tussendoor aan de koffie blijkt dat dit het meest gecompliceerde behang is dat ze ooit geplakt hebben.
Ik schaam me oprecht.
Maar dankzij hun noeste arbeid komt de kinderkamer tijdens die logeerweek af en alle halve figuurtjes sluiten nu keurig aan elkaar.

Onze tweede dochter ziet het levenslicht in deze, dankzij haar Opa en Oma perfect behangen, Berenbootkamer. 
Op de foto is achter het bed is net een stukje behang zichtbaar. 
We besluiten ter plekke dat we nooit meer iets zullen behangen en tot op heden hebben we dat vol weten te houden. 
Steeds de witte verfkwast en roller eroverheen en de boel ziet er wat ons betreft weer prima uit. 

Voor alles is een tijd, maar voor Berenbootbehang nooit meer.



woensdag 15 oktober 2014

De laatste mooie dag


Het is zaterdag en de kranten hebben aangekondigd dat het ‘de laatste mooie dag’ zal zijn.
Dat is natuurlijk heel relatief maar het was goed voor dikke krantenkoppen en de hele dag hoorde je mensen tegen elkaar zeggen:
‘Heerlijk hè, laten we er nog maar van genieten, het is vandaag de laatste mooie dag.’

Wij besluiten er ook van te genieten en trekken met onze e-readers naar een terrasje aan de IJssel. 
Tussen de buxus struikjes en de bloeiende rozen met uitzicht op het water installeren we ons voor een rustige, zonnige middag vol leesgenot. 
Zo nu en dan vaart een grote aak of een plezierjacht voorbij, campinggasten iets verderop benutten ‘de laatste mooie dag’ om hun seizoenplaatsen op te ruimen en de andere gasten op het terras zijn voornamelijk fietsers die op deze ‘laatste mooie dag’ hun tocht even onderbreken voor een hapje of een drankje.
De koffie is snel besteld en alom heerst rust en vrede.

Opeens roept een vrouwenstem achter ons:
‘O enig, zullen we hier gaan zitten? Wat heerlijk is het hier!’
Een gezin ploft neer aan het tafeltje voor ons.
De zoon en de dochter beginnen gelijk luidkeels ruzie te maken en het grint naar elkaar toe te schoppen.
Hun ouders praten onverstoorbaar en op luide toon met elkaar over de resultaten van hun open-huizen-dag bezoekjes. 
Dan vraagt het meisje aandacht: ‘Mam, Paul schopt grint.’
Vriendelijk en heel verantwoord zegt de moeder: ‘Nu even niet Hester, wij zijn in gesprek. Ik zal zo naar jou luisteren.’

Daar schiet Hester dus niets mee op en het klieren gaat door. 
Gesjor aan stoelen, geschop naar elkaars benen, de ouders horen niets.
Paul is jonger maar vastbesloten zoveel mogelijk grint op de schoenen van zijn zus te schoppen. Hester doet een uitval naar zijn haren, maar haakt achter zijn bril. 
Gelijk is pa bij de les. Hester krijgt, tot ontsteltenis van haar moeder, een fikse draai om de oren.
‘Nee, Jaap, niet slaan! Dat doe je toch niet!’ 
Schichtig kijkt ze om zich heen alsof ze bang is dat wij de jeugdzorg al aan het bellen zijn.

‘Ze moet van zijn bril afblijven,’ blaft pa, ‘het is snotverdikkeme zijn derde bril al in drie maanden. Ik wordt witheet als ze aan elkaars bril zitten. En dat weten jullie allebei donders goed.’
‘Nou ja, maar jij moet niet slaan.’
Nu zijn de rapen gaar: ‘Ik ben woedend en jij valt me nog af ook?! Dat schiet lekker op hier.’
‘Papa gaat wel een poosje in de auto zitten met het raampje open. Kan hij een beetje afkoelen.’, zegt de moeder als klap op de vuurpijl. IJzige stilte heerst opeens tussen de echtlieden.
Een telefoontje van een vriendin haalt gelukkig de druk van de ketel.

Ma stelt voor vanavond lekkere verse tomatensoep te maken.
‘Ik heb liever patat.’ 
‘Nee vandaag doen we gezond’
De ice tea en de koffie worden gebracht en in die rust hervatten de ouders hun gesprek: 
‘Wat vond jij van dat tweede huis?’
‘Wel mooi, maar Ik vond die man zo’n weirdo.’
‘Onzin, die is toch weg als wij het hebben gekocht?’
‘Ja, maar het draagt toch bij aan het beeld.’

Als we aan het eind ‘van de laatste mooie dag’ naar huis gaan hebben we genoten. 
Onze gezichten gloeien van de zon en de wind en onze gedachten zijn vol van de heerlijke middag.

We denken ook nog een beetje na over de mensen die ons een inkijkje in hun leven hebben gegeven.
Ik hoop dat hun nieuwe huis in alle opzichten een fantastisch nieuw begin zal zijn.