woensdag 29 januari 2014

Liedje voor grijze dagen


Vandaag is alles donker, kil en grijs, echt zo’n super saaie januari-maandag. 
Waarom heeft nooit iemand met gezag besloten de helft van de overvolle decembermaand naar januari over te hevelen? 
Kerst op 25 en 26 januari, dat zou een betere spreiding geven.
Ik heb er vaak over nagedacht, maar ja, ik heb helaas geen invloed.

Ik voel de januari-blues mijn hoofd binnenkruipen, de grauwe lusteloosheid grijpt met lange, dunne vingers naar alles wat het leven leuk en gezellig maakt.
Somber kijk ik naar buiten, waar het net niet regent.
Kom op, ik ga iets leuks doen. Eerst bak ik maar eens een cake, die kan morgen mee naar Pa. En straks zal ik Clara en Tom vragen of ze vanavond komen kaasfonduen. 

Dit grauwe weer herinnert mij aan de tijd toen de kinderen nog heel klein waren. En opeens borrelt een oud liedje in me op:

‘'t Is een grijze dag vandaag, 
De regen valt omlaag
En alles gaat zo traag, 
Alleen de mensen niet.’

Ik glimlach om alle herinneringen, die dat liedje oproept.
Vroeger, op lange regenachtige dagen, ontvluchtte ik die sombere kilheid door dit liedje te zingen. Ik wiegde mijn baby op die muziek en samen dansten we op het tweede deel:

‘Je bent een kind van de zon, 
Net als ik, een kind van de zon
Net als ik, zoek je het licht, zonder gezicht, 
Als een kind van de zon’

Het was een sombere januari, net als dit jaar. 
Op maandagmorgen vertrok mijn echtgenoot al vroeg voor een opleiding naar Hoogeveen en hij kwam op vrijdagavond laat weer thuis.  
We waren pas verhuisd en de hele week was ik alleen met een baby en een peutertje in ons nieuwe huis in een onpersoonlijke nieuwbouwwijk, waar ik nog niemand kende. 
Maar als ik zong verdween de somberheid van de dagenlang neerstromende januari-regens en de traagheid van de dag, ontstaan door het urenlange gebrek aan aanspraak.

Mijn kindje was een ‘kind van de zon’, die blijheid vulde alle hoekjes van mijn leven. Mijn peutertje wilde natuurlijk met ons meedansen en met z’n drieën walsten we door de grote doorzonkamer. Kinderen van de zon.

‘Ze lopen langs mijn raam
En niemand kent mijn naam 
daarom kom ik bij jou,
lieve kind.’

Gebukt tegen regen en wind liepen mensen langs mijn kamerbrede raam. Sommigen kende ik inmiddels van gezicht, de meesten niet, maar ik had iemand om dichtbij te komen: ‘daarom kom ik bij jou, mijn lieve kind’, ik had zelfs ‘lieve kinderen’.
Midden op de morgen had ik tijd en reden genoeg om met hen te dansen, dwars tegen de sombere traagheid van de dag in.

Weg somberheid, vrolijke lichtjes stralen uit hun ogen!
Weg traagheid, als de tijd langzaam gaat heb ik meer tijd om met hen te spelen.
Wie loopt er langs mijn raam? Mensen, kom toch binnen voor een mok koffie!
Hier is het warm, hier is het vrolijk, hier heerst blijheid om het leven. 
Kom maar, er is genoeg om met jullie te delen!

Zo danste ik door de kamer en alle somberheid en traagheid, alle anonimiteit die buiten heerste verdween als ik zong:

‘Je bent een kind van de zon, net als ik
zoek je het licht, zonder gezicht, 
als een kind van de zon!'

De piepjes van de oven halen mij terug naar het heden: de cake is klaar en kan eruit. Terwijl hij geurig staat af te koelen op het aanrecht sms ik Clara en Tom.




De liedregels zijn fragmenten uit 
een liedje van Elly en Rikkert Zuiderveld



dinsdag 21 januari 2014

Blij met alles


In het benauwde pashokje hang ik mijn jas op, pas de poncho en bekijk mezelf tevreden in de spiegel, goed gescoord. 
Op dat moment klinkt heel dichtbij een stem:
‘Hé, hallo, wat ben jij bruin! Ben je net op vakantie geweest?’
Verschrikt kijk ik om, maar gelukkig zit er een gordijntje tussen, ze heeft het niet tegen mij.

Pal voor mijn hokje ontspint zich een geanimeerd gesprek, dat ik met stijgende verbazing volg:
‘Ja, drie weken geleden zijn we teruggekomen. Het weer hier valt tegen hoor, het was daar zo lekker warm!’
‘Nou ja,’ relativeert een donkere mannenstem, ‘het vriest tenminste niet.’
‘Zijn jullie weer naar Egypte geweest?’ Ik herken de stem van de winkeljuffrouw.
‘Nee, dit keer naar Gambia, het is daar prachtig. Zulke mooie natuur!’
‘Gambia, waar ligt dat? Ergens in Afrika toch? Ligt dat ook aan zee?’
‘Ja, toch was het anders. In Egypte lagen we de hele dag aan het strand, maar hier hebben we geregeld tochten naar de binnenlanden gemaakt.’

De mannen- en vrouwenstem wisselen elkaar vol enthousiasme af.
‘Een taxichauffeur nam ons mee naar zijn dorp en nodigde ons uit bij zijn moeder.
Arm zijn ze daar, vreselijk! Ze hebben totaal niets om aan te trekken en de kinderen kunnen niet naar school. Daar is geen geld voor. Pampers zijn er ook niet, die baby’s laten alles gewoon lopen, maar ja, wat moeten ze? Ze hebben helemaal niets! Vaak niet eens genoeg te eten.’

‘En ze zijn blij met alles. We hadden wat tennisballen meegenomen en pennen, je snapt het niet: iedereen was blij. Alles wat wij niet meer gebruiken, willen ze daar wel hebben.’ 
‘Vooral die tennisballen, daar waren ze zo blij mee.’ 
‘Had je er dan geen moeite mee, dat je zelf in zo’n luxe hotel zat?’
‘Ja natuurlijk, wij zaten in een vijfsterren-resort dat was schitterend, maar als je dan daarbuiten kwam en je zag die kindertjes met hongerige oogjes en smerige t-shirtjes, vreselijk. Soms kochten we snoep of speelgoed voor ze, alles is daar spotgoedkoop.’
‘En toen we met die taxichauffeur op pad waren hebben we in dat dorp ook een 50 kilobaal rijst achtergelaten. Meer kun je niet doen, nietwaar?’

‘We hebben veel achtergelaten en vorige week hebben we een container vol erheen gestuurd.’ 
‘Wat hebben jullie daar dan ingedaan?’
‘Nou van alles, kleding, tennisballen, sokken noem maar op. En pampers natuurlijk, ze zijn overal bij mee, geloof me.’

Nu klinkt de vrouw praktisch: ‘Maar ja we kunnen natuurijk niet bezig blijven, dus heb ik een oproep op Facebook gedaan en daar is enorm veel respons op gekomen. We hebben alweer bijna een container vol.
We hopen dat iemand de verzending wil sponsoren want dat is erg duur. Als jij nog kleren hebt waar je jongens uit zijn, breng ze dan gerust langs, ze zijn overal blij mee.’

‘Zouden ze wel weten wat ze met pampers moeten doen?’ vraagt de verkoopster aarzelend en gelijk erachteraan: ‘En hebben jullie alweer nieuwe vakantieplannen? Waar gaat de reis dan heen?’
Heel resoluut klinkt uit één mond:
‘Naar Gambia natuurlijk. Nee, voorlopig zullen we wel een aantal keer naar Gambia gaan. We zagen ook.…’

Nu heb ik lang genoeg opgesloten gezeten en met een flinke ruk trek ik het gordijntje open. Een forse vijftiger met een glanzend bruine schedel en zijn stevige blonde vrouw die ook een heel mooi kleurtje heeft, kijken mij aan alsof ze zich afvragen waar ik vandaan kom.

Even stokt hun gesprek, ze doen een stapje opzij om mij door te laten en hervatten dan onmiddellijk hun boeiende gesprek over de blijdschap van de Gambianen met alles wat ze brengen.

Ik loop naar de kassa, de juffrouw laat nog minutenlang op zich wachten. 





woensdag 15 januari 2014

Voorlopig compleet


Zie zo, de nieuwe gezins-verjaardagskalender is klaar.
Als laatste plak ik ons kleinste meisje, dat eigenlijk pas in februari geboren zou worden, in het hoekje. Ons kerstkindje, ze kijkt haar moeder aandachtig aan en zwaait met haar tengere armpje, terwijl ze lekker ronddobbert in bad.

Op tweede kerstdag was zij er klaar voor, maar dat kwam eigenlijk niet zo goed uit. Het gezin bivakkeerde op de zolder van hun nieuwe huis, waarin de stukadoor net voor de kerst zijn werk had afgerond en alles een paar dagen moest drogen. 
De wieg stond nog in Amsterdam en bijna alle babyspullen zaten keurig opgevouwen in de verhuisdozen.

Haar ouders wilden die dag hierheen komen voor een gezellig kerstdiner .
Toen bij ons de telefoon ging verwachtten wij de boodschap: ‘We zitten nu in de auto en over anderhalf uur zijn we er.’
Maar de boodschap was heel anders: ‘Gefeliciteerd! Jullie zijn weer Opa en Oma geworden.’ 
Ik schrok en vuurde alle vragen af die in mij opkwamen: ‘Is alles goed? Hoe is het gegaan? Hoe heet ze? Hoe zwaar is ze? Waar zijn ze? Wanneer kunnen we komen? Kunnen we wat doen?’

Haar vader vertelde het enerverende verhaal. Hij zat met zoon Jonas in de kerk, toen niet een engel, maar een app-je hem verkondigde: ‘De baby komt eraan!’
Vol gas reed hij naar huis en even later kwam ook de vroedvrouw gierend door de bocht de straat inscheuren. 

Een ambulance en een babyambulance werden opgeroepen en al snel werd het behoorlijk druk daar voor de deur. Hun nieuwe buren keken verschrikt toe, wat was daar aan de hand? 
Maar Jonas genoot: ‘Ambulance! Tèètúúúúú, tèètúúúúú, tèètúúúúú!’  

Het kindje is een lichtgewichtje, maar ze blijkt het prima te doen en hoeft niet eens in de couveuse. Haar naam betekent ‘God is mijn licht’, heel toepasselijk voor een kerstkindje.
Na al die goede berichten gaan we met de hier aanwezige familieleden dankbaar aan tafel.

En zo is zij op 26 december voorlopig de hekkensluiter op mijn verjaardagskalender.
Tevreden bekijk ik het resultaat, het was een hele klus, maar hij is klaar. 
Ik heb nu van iedereen een foto en daaronder staat de geboortedatum. 
Vier rijen van zes foto’s in één lijst. 
De één staat er in een knaloranje zwemvest op, een ander lacht zelfverzekerd stralend in de camera en één van de kleine meisjes giechelt naar Opa, die de foto maakt. Van sommigen kreeg ik onlangs mooie studio-opnamen, maar de foto's van anderen moest ik diep uit mijn fotobibliotheek opgraven. En natuurlijk prijkt helemaal rechts onderaan ons allerjongste kruimeltje in bad.
Allemaal zijn ze anders, maar allemaal zijn ze me even lief.

Een volmaakt kunstwerk is mijn verjaardagkalender niet geworden, want ik ben te slordig om zoiets geduldig en netjes te snijden, te knippen en te plakken. Maar ik ben er blij mee, want mijn vorige liep hopeloos achter en stel je voor dat ik iemands verjaardag vergeet!

Probleem is nu wel dat er niemand meer bij past in de lijst. Als er nog een boreling komt moeten óf de foto’s kleiner óf de lijst groter.
Het kindje zelf zou meer dan welkom zijn, maar ik moet er niet aan denken, dat ik de kalender opnieuw zou moeten maken!





woensdag 8 januari 2014

Kroontjespen en 'home run'


Het is een donkere januaridag, mijn eerste echte schooldag in Nederland. Ik heb al eens kennisgemaakt met de klas en met de juf, maar nu is het menens: ik moet aan het werk.
De regen stroomt onophoudelijk langs de hoge ramen en zelfs nu, midden op de dag, branden de grote witglazen bollampen aan het plafond. 
Vier rijen donkere houten banken staan in het gelid, op de grond ligt grijs linoleum met slijtplekken bij de deur en naast het fonteintje hangt een smoezelig, kwalijk riekend handdoekje.

Van de juf heb ik een plaats aangewezen gekregen en ze heeft een schoonschrijfschriftje en een dik groen papier op mijn bank gelegd. 
Bovenaan in mijn bank zit een bakje, waarin ze een wonderlijke pen heeft gelegd. Daarnaast zit een schuifje, dat een glazen potje met inkt verbergt.

Gisteren mocht ik van mijn moeder wat lapjes uitzoeken, die ze met een grote knoop op elkaar heeft gezet.
’Dit is je inktlap, die is om je pen aan af te vegen.’ zei ze.
Vanmorgen heb ik hem mee naar school genomen en nu ligt hij klaar op mijn bank, naast de inktpot en het vloeipapier.
Alles is even vreemd en nieuw, want op mijn school in Brits-Borneo schreven we met potlood en soms met ballpoint. 

‘Pak nu je pen en begin bovenaan met de eerste hoofdletter W.’
Het is stil in de klas, de pennen krassen. Alle kinderen weten precies wat ze moeten doen, alleen ik weet het niet zo goed en kijk om me heen.
Mijn buurvrouw schrijft zorgvuldig de ene mooie W na de andere, dat ziet er niet echt moeilijk uit.
‘Marianne, begin jij ook?’, klinkt onverwacht de stem van de juffrouw door het stille lokaal. Ik schrik ervan, iedereen kijkt naar mij en mijn wangen beginnen te gloeien.
‘Voor je kijken allemaal! Ga door met je werk!’
Snel doop ik mijn pen diep in het glazen potje en met een zwaai wil ik aan mijn eerste W beginnen.

“Ooohhh”, fluistert mijn buurvrouw ontzet als een dikke klodder inkt op mijn schoonschrijfschrift uit elkaar spat.
Paniekerig pak ik de inktlap en duw die stevig op de vlek en vlug probeer ik de druipende pen aan het vloeipapier af te vegen. Wat gaat dat moeilijk, het papier is zo stug.
De gevolgen in mijn schriftje zijn afschuwelijk.
Juf kijkt me verbaasd aan, de kinderen lachen en tranen prikken in mijn ogen. 
Waarom schrijven ze hier toch met zulke rare pennen?
Ik vind het hier niet leuk, ik wil terug naar mijn school in de zon.

Om twaalf uur loop ik traag door de regen naar huis.
Tot ik een grote plas zie, dan neem ik impulsief een aanloop en met twee voeten tegelijk spring ik er middenin, en nog een keer en nog een keer. De druppels spatten om mijn oren. 
Lachend ren ik weg, ik zal er een ‘home run’ van maken. Eén op de vier lantarens is een honk dat ik al rennend aantik, tot ik een paar minuten later hijgend en met steken in mijn zij thuis op de bel druk.
De deur zwaait open, ik rol naar binnen en voor mijn verbaasde moeder iets kan zeggen tik ik de mat aan en roep juichend: ‘Yes! Home!’

Schrijven met pen en inkt heb ik op mijn Britse school niet geleerd, maar een ‘home run’ maken kan ik als de beste.