woensdag 6 februari 2013

Josef


Opgewekt stept Josef, de éénbenige zwerver, door het centrum van onze stad. Ontspannen maakt hij een praatje met iedereen die in zijn buurt komt. Men kent hem want hij is een opvallend figuur. Niet alleen vanwege zijn ene been maar ook zijn woeste, onverzorgde uiterlijk, zijn morsige kleding en zijn luidruchtige manier van doen maken dat men niet om hem heen kan.

Op een ijzig koude middag, hartje de winter, brengen de kinderen hem mee naar huis voor een kop koffie. Voor hen is hij een interessante en toch ook wel wat zielige man die altijd maar buiten moeten zijn.

Hobbelend manoeuvreert hij zijn rolstoel over de drempel de huiskamer in en de doordringende lucht van een ongewassen man in ongewassen kleren vult de ruimte. Onopvallend zet ik het raam op de tochtkier. De kinderen maken koffie, smeren brood en voeren gesprekjes met hem. Hij voelt zich op zijn gemak en geniet zichtbaar van alle de gezelligheid.
Daarna komt hij geregeld langs.

Op een dag vraagt hij of ik een overhemd voor hem wil wassen.
“Natuurlijk, breng maar mee.” antwoord ik, het lijkt me geen overbodige luxe.
De volgende dag al brengt hij een zak vol onwelriekend wasgoed.
Er ontstaat regelmaat in zijn bezoekjes door het langsbrengen en weer ophalen van de was. 
Zo gaan verscheidene jaren voorbij waarin hij min of meer regelmatig langskomt voor een kop koffie, een wasje dat gedraaid moet worden of gewoon voor een praatje.

Het is een kille winterdag kort voor kerst als ik hem weer eens aan zie komen. Hij heeft een groot, in kranten gewikkeld pak op schoot. Botsend tegen de deurposten en hobbelend over de hoge drempel komt hij binnen en het inmiddels bekende luchtje vult de huiskamer.
Maar dit keer ruik ik ook nog iets anders. Ik kijk argwanend naar het pak op zijn schoot. Komt die lucht daaruit? 
Tot mijn schrik overhandigt hij, met een royaal gebaar, dat pak aan mij en ik begin voorzichtig de kranten eraf  te wikkelen. 
Na de laatste laag staart mij opeens een grote, gevilde, bleekroze haas aan. 
“Mijn vriend bracht deze gisteren mee. Hij heeft hem voor mij geschoten, en gevild dus verser kan ‘t niet.” zegt hij, “Hij is voor jullie omdat jullie altijd voor mij klaarstaan. Bovendien ben ik met Kerst de stad uit en kan hem dus toch zelf niet opeten.”

Ik slik krampachtig en antwoord: “Hardstikke bedankt Josef! Maar zoiets heb ik nog nooit klaargemaakt. Ik weet werkelijk niet hoe dat moet.”
 “O. Dat is heel eenvoudig. Geef me maar de grootste braadpan die je hebt.” zegt hij opgeruimd. Hij deponeert er een pakje braadboter in, vouwt de haas dubbel en duwt stevig tot het deksel er weer op past. 
“Ziezo, zet maar op ’t gas en laat dat maar eens paar uur stoven, dan hebben jullie met de Kerst een heerlijk maaltje.” 
Tevreden over deze goede daad  draait hij zijn rolstoel, wenst ons een ‘Zalig Kerstfeest’ en stept het huis uit. Ons achterlatend in een walm waar de haas en hij samen verantwoordelijk voor zijn.

Eerst gooien we de ramen wijd open maar dit keer klaart de lucht niet merkbaar op.
Wat is dit voor een haas? Ik til de deksel van de pan om hem eens even nader te bekijken. Dat had ik beter niet kunnen doen: een walgelijke stank slaat in mijn gezicht, ik doe gauw de deksel er weer op. Na ongeveer een uur is het niet mee te harden. 
Volgens Josef moet dit “een paar uurtjes sudderen” maar tegen die tijd zal het hele huis en wijzelf doortrokken zijn van deze penetrante lucht. We besluiten dat deze haas òf gewoon bedorven, òf niet aan ons besteed is. 
Hij wordt weer stevig in kranten gewikkeld, maar nu gaat er ook nog een afsluitende laag plastik overheen en verdwijnt dan buiten in de kliko. 
Hopelijk vraagt Josef er nooit meer naar.

En dat doet hij ook niet. Een klein krantenberichtje licht ons in over zijn vertrek naar een oord waar hij eeuwig durend zalig Kerstfeest viert. 

Haas hebben we nooit meer gegeten. 






Geen opmerkingen:

Een reactie posten