woensdag 23 april 2014

Sampanmeisje

sampanmeisje met mijn jongste zusje

‘Please?’ op smekende toon en met een niet mis te verstaan gebaar, vraag ik het sampanmeisje of ik ook even mag bomen.
Ze glimlacht en knikt. Stoer klim ik op de voorplecht. Het ranke bootje wiebelt vervaarlijk, maar ik vind het geweldig. 
Mijn zusjes gillen, mijn moeder kijkt zorgelijk en mijn vader maakt snel een foto. 

We varen al een poosje over de baai van Kowloon en dat bomen lijkt me niet zo moeilijk. Vandaar mijn zelfverzekerde vraag.
Nu verwacht ik dat ze mij de vaarboom zal geven. Maar ze zegt in het Chinees iets tegen me en gebaart dat ik, terwijl zij hem bovenaan vasthoudt, de stok uit het water mag tillen. 
Ik blijk mezelf grenzeloos te hebben overschat, ik krijg de boom niet eens los uit de modderige bodem. Als zij hem niet had vastgehouden waren we hem kwijt geweest, wat een desillusie. 
Ik ben zeven en had zojuist besloten, dat ik sampanmeisje wilde worden.

Hier in Hong Kong liggen de sampans rijen dik naast elkaar afgemeerd. 
Sommigen zijn permanent bewoond en anderen doorkruisen als vrachtbootjes, volgeladen met goederen de baai. 
Maar het mooist zijn natuurlijk de vrolijk beschilderde toeristensampans.
Met een lange boomstok, bomen jonge meisjes staand op de voorplecht, de bootjes met toeristen rond. Ze hebben leuke hoeden op en mooie wijde broeken en jakjes aan. 
Dit lijkt me een geweldig beroep. 

Dat het leven in Hong Kong niet alleen maar een sampan-feestje is weet ik inmiddels wel. Als ik teveel jubel over die sampans, wijst mijn vader mij op de gewone woonbootjes. Die zijn armoedig en bewoond door grote gezinnen, hun huisraad hangt aan alle kanten buitenboord. 
Een jongetje springt van zo’n bootje af het water in en zwemt een stukje met ons mee. Hij doet kunstjes in het water en vangt het muntje dat mijn vader gooit gewiekst op. 

Eenmaal weer op de kade zien we pezige mannen riksja’s vol mensen door de heuvelachtige straten trekken en een schoenpoetsertje wil graag mijn schoenen glanzend schoon poetsen.
Kleurige winkeltjes hebben hun koopwaar tot op de hoge stoepen uitgestald en grote uithangborden met kleurige, maar onbegrijpelijke lettertekens vertellen wat er te koop is.
Op die stoepen zitten ook bedelende vrouwen met gebonden voeten, zogenaamde ‘lotusvoetjes’.

Toen ik dit voor het eerst zag bleef ik stokstijf staan en staarde vol afgrijzen naar zo’n vrouw die met een bedelbakje voor zich op de stoep zat. Ze wikkelde vieze, bebloede, al vele malen gebruikte lappen om haar misvormde voetjes.
Mijn moeder trok me hardhandig mee en zei: ‘Blijf niet zo staan kijken. Zulke voetjes doen heel veel pijn. Vroeger vond men hier kleine voetjes mooi, omdat het liet zien dat je met een rijke man getrouwd was en veel bedienden had die voor je konden zorgen. 
Maar nu de regering het afbinden van voeten heeft verboden, moeten zulke vrouwen vaak bedelen als ze geen man meer hebben. Want werken kunnen ze met zulke voetjes niet.’
Geschokt en vol medelijden keek ik toch nog een keertje om.

Wij bekijken deze bijzondere wereld nieuwsgierig en de mensen hier op straat bekijken op hun beurt ons ook heel aandachtig. 
Vooral mijn kleine zusje met haar hoogblonde haartjes en haar schattige witte teddy-jasje is een bron van vermaak.
Groepjes Chinese vrouwen dringen voortdurend om haar heen. Ze willen haar aanraken en zich overtuigen dat ze geen pop of een geest is. 

Op de vraag: ‘Wat wil je worden als je groot bent?’ heb ik tot ieders verbazing nog heel lang ‘sampanmeisje’ geantwoord. 
Gelukkig is daar niet van gekomen.
Uiteindelijk ben ik gewoon huisvrouw en moeder geworden en dat tot volle tevredenheid.




1 opmerking:

  1. Wat een mooi verhaal weer en erg leuk om een foto van m'n moeder te zien toen ze nog zo klein was! :-)

    BeantwoordenVerwijderen