woensdag 2 september 2015

De gewone wereld


Knerpend en kreunend komt de trein op gang. De laatst ingestapte mensen zoeken een plaatsje. Niemand komt naast mij zitten. Het plekje naast een jonge zuster met een kap op is kennelijk niemands eerste keus.
En wat mij betreft, wat moet ik zeggen als een vreemde naast mij komt zitten? Waar praten mensen in de gewone wereld over?
Direct na mijn eindexamen ben ik ingetreden in het klooster, het leek me mooi, zo’n leven dicht bij God. 
Mijn vader dacht aanvankelijk dat de gril vanzelf wel over zou gaan, maar nu dat drie jaar later nog niet is gebeurd laat hij zijn autoriteit gelden:
‘Het is afgelopen met die gekkigheid. Als je meerderjarig bent beslis je zelf, maar nu kom je thuis.’
Zo dendert de trein richting Nederland. Wereldvreemd bekijk ik de wereld om mij heen. 

Het enige leven dat ik ken is een geordend leven op de bel. Vroeger de schoolbel later de kloosterbel. De eerste voor de lesuren en pauzes, de tweede voor de getijden, het eten en het werk. Zelf mijn tijd indelen en besluiten nemen heb ik nog nooit gedaan, het besluit destijds om het klooster in te gaan is mij eigenlijk een beetje overkomen. 
Nu is mijn geordende leven overhoop gehaald. 
Ik weet welke besluiten men in het klooster van mij verwacht en wat mijn vader verwacht. 
Dat is overduidelijk volkomen tegenstrijdig aan elkaar. Hoe ga ik tussen die twee grootmachten door laveren? 
Geen idee, bovendien heb ik veel praktische vragen:
Wanneer zal ik mijn lange jurk uitdoen en mijn kap afzetten? Moet ik thuis gaan wonen? Een cursus of opleiding gaan volgen? Alles heeft consequenties.
Nadenkend kijk ik naar buiten. Straks als ik eenentwintig ben ga ik terug. Of toch niet?
Van de puberale radicaliteit waarmee ik me destijds in het kloosterleven stortte is weinig over. 
Ik moet goed nadenken en een nieuw, weloverwogen besluit nemen.

Om gewone kleren en een vervoermiddel te kunnen kopen moet ik geld hebben. 
Dus eerst maar een vakantiebaantje. Het is ‘wennen aan de wereld,’ want er is veel waar ik geen weet van heb. Als ik wat geld heb besluit ik het huis te verlaten en in Rotterdam als leerling-verpleegkundige aan de slag te gaan. 
Ik wil wonen in een stad waar ik niemand ken, zodat ik los van mijn verleden vrienden kan maken.
Met mijn Spartametje en een stadsplattegrond als symbool van zelfredzaamheid zoek ik het allemaal zelf uit. 
Niemand die vraagt waar ik heen ga of wat ik doe. In het begin ben ik wel wat alleen, maar ik leer en werk en bouw een zelfstandig leven op. 
Shoppen, dat in die tijd nog ‘winkelen’ heet, is al snel een favoriete bezigheid. 
Wat vind ik leuke kleren? Mooie boeken? Gezellige muziek? Waar ga ik wonen? Wat moet ik eten?
Hoe en waar maak ik vrienden?
Alles moet in hoog tempo worden geleerd. 
Uit het Haagse Kookboek en het Conimex-wokboekje leer ik koken. Een éénpersoons gietijzeren wokje is de eerste pan die ik zelf koop.
Na het afleggen van een patiënt rook ik met collega’s mijn eerste sigaret en met mijn nieuwe vrienden drink ik mijn eerste fles zelf gekochte wijn leeg. 
Zo word ik omdat het moet, vliegensvlug volwassen in leuke en minder leuke dingen. 

Op de dag dat ik 21 word weet ik dat ik door mijn levensstijl al een keus heb gemaakt. Ik ben volwassen en zelfstandig en kan, zonder mezelf geweld aan te doen, niet zomaar meer terug naar het klooster.
God blijft voor mij ook buiten het klooster heel belangrijk in mijn leven. De zusters van het klooster zijn mij lief maar ze mogen geen contact meer met mij onderhouden.
Mijn ouders hebben gedaan wat ze dachten te moeten doen, dat respecteer ik.

Ik draag nu zelf verantwoordelijkheid neem mijn eigen, meestal redelijk weloverwogen, besluiten en word steeds gelukkiger in mijn nieuw gekozen leven.  

1 opmerking:

  1. Wat kunnen ouders (soms goed bedoeld) een invloed hebben op de toekomst van hun kind. Zo mooi geschreven.

    BeantwoordenVerwijderen