woensdag 12 juni 2013

De droomtuin


In de schaduw van het huis ligt de achtertuin er wat donker en vochtig bij.
De kleine, pas gepote plantjes staan eenzaam in de zwarte grond. Ik kijk rond en zie vooral donkere, vochtige aarde. 
Maar mijn vijfjarige gidsje ziet dat het allemaal heel mooi gaat worden. 
De nieuwe tuin wordt prachtig, vertelt ze mij vol enthousiasme. Dit wordt gewoon de allermooiste tuin van de hele buurt.

‘Kijk, dit is onze vlinderstruik. Die wordt straks heel groot en krijgt mooie grote witte bloemen. Daar komen dan heel veel vlinders op zitten.’
Inderdaad, die drie stakerige sprieten in de hoek, zouden best wel eens een vlinderstruikje kunnen worden. Over een paar jaar.
Ze hinkelt een stukje over het pas aangelegde paadje en stopt bij de zandbak.

‘En zie je die?’
Ze wijst op een paar stokken die in de zandbak net zo neergezet zijn als de staakjes van de vlinderstruik in het hoekje. 
Er hangen groene, rode en gele papiertjes in. Dat zijn duidelijk blaadjes en bloemen. 
‘Dat wordt ook een vlinderstruik. En weet je wie die heeft gemaakt?’
Voorzichtig overweeg ik wat het juiste antwoord is.
Maar ze jubelt al stralend: ‘Die heb ik gemaakt. En misschien komen daar ook nog wel echte bloemen aan.’

Ze slentert rond en probeert te bedenken wat voor positiefs ze nog meer kan zeggen over al die kleine plantjes in de kale, zwarte grond.
Ze komt even niet verder dan: ‘Hier is een plantje, daar komen paarse bloemen aan en aan die komen roze of misschien wel blauwe. Hier is nog een plantje voor oranje bloemetjes en daar, in het midden, gaat mamma gras maken.’
Als je pas vijf bent, moet je fantasie wel erg hard werken om al die beloofde bloemenpracht te zien komen.  

Vlakbij het huiskamerraam ligt een merelnestje op de grond. De kapotte eitjes liggen nog op het terras.
‘De eitjes zijn gevallen en de moeder is weggevlogen,’ zegt ze ernstig, ‘misschien is ze van ons geschrokken.’
Ik probeer haar op andere gedachten te brengen: ‘Merels schrikken niet zo gauw van mensen, hoor. Als er eenmaal eitjes zijn komen ze meestal wel terug. Ik denk dat er een kat in de boom is geklommen.’
Maar zonder aarzelen antwoordt ze: ‘Nee hoor. Dat doen poezen niet.’
Niet in haar droomtuin.

Even later zitten we met z’n allen op het bankje voor het huis in de zon thee te drinken. 
Ineens klinkt vanachter een struik: ‘Mam, ik heb weer een ziek lieveheersbeestje gevonden. Mag die logeren?’
‘Nee, deze niet. Vannacht mocht er één logeren maar deze moet buiten blijven.’
Ze moppert een beetje: ‘Hij heeft ook nog een zeer pootje. Hij moet in het doosje liggen en binnen blijven tot morgen.’
Maar het blijft ‘nee’. Hij mag in het doosje slapen tot zij straks naar binnen gaat.

Dan is de mooie middag voorbij, de kou kruipt door onze dunne vestjes heen. 
Voor ons is het tijd om naar huis te gaan. 

Als ik parkeer, zitten er heel wat dode insecten op de auto, maar ook nog één levend lieveheersbeestje.
Wil hij bij ons logeren?
Mooi niet!






Geen opmerkingen:

Een reactie posten