donderdag 24 juli 2014

Ooievaars


‘Laten we doen of wij ook ooievaars zijn.’
‘Ja, jij was de moeder en ik het kindje ooievaar.’
‘En ik dan?’
‘Jij mag de vader zijn. Of de tante.’
‘Ik wil de vader zijn.’
‘Vader, ga jij zo wat kikkertjes zoeken voor het eten? En breng ook wat visjes mee. Kindje, niet zo dicht bij de trap, je kunt nog niet vliegen.’

‘Neehee, ik zat nog in het ei en moet zo geboren worden! Krkk, krkk, weg stomme schilletjes! Hallo mama, ik ben geboren!’
‘O leuk, vader kijk eens het kleintje is uit het ei gekomen. Wil jij de eierschillen even opruimen?’
Vader ooievaar beseft dat deze vorm van vuilnis buitenzetten de taak van de man is en doet wat van hem gevraagd wordt: Hij klautert alle trappen van de hoge uitkijktoren af en gooit vol overtuiging de ‘schillen’ weg.
‘Ik zal gelijk wat kikkertjes en visjes voor het kindje meebrengen.’ roept hij naar boven.

Ondertussen is boven het spel ook in volle gang. Het ‘baby-ooievaartje’ kruipt rond en maakt ‘ta-ta’ geluidjes want hoe moet je klepperen als een ooievaar?
Als vader weer boven is gaat moeder naar beneden Ze heeft eerst boven de vlag uitgestoken omdat baby geboren is. Het meegenomen danslint wappert nu vrolijk als vlag en ze vertelt ons dat kraamvisite welkom is.

Wij klimmen, aanmerkelijk trager dan zij, de vier hoge trappen op naar hun ooievaarsnest.  
‘Kom nou, we hebben thee en beschuit met muisjes klaar.’
Boven geef ik mijn kraamcadeau: voor alle drie een flesje drinken en een doosje smarties.
Ze slobberen heel onvogelachtig snel met grote slokken, want het is warm en door al het op- en afdraven van de trappen zijn ze nog veel warmer geworden.

Ze turen over de uiterwaarden, ze bestuderen de vogels op het echte ooievaarsnest dat op gelijke hoogte is met het bovenste plateau van de uitkijktoren waar zij hun ‘nest’ hebben. Moeizaam vouwen ze armen als vleugels en hun benen als poten om net als de ooievaars te zitten.

Ze draven de trappen op en af en rennen met de armen wijd rond om voedsel voor de baby te zoeken. Tot ik zeg dat we naar de overkant gaan.
‘Ja, varen!’
‘Mag ik op de bel drukken?’
‘Mag ik mijn eigen kaartje knippen?’
Het voetveer brengt ons naar de andere kant van de rivier. Daar krijgen ze een ouderwets kinderijsje: een glazen coupe met een parasolletje, een clowntje en een grote berg slagroom. Ze spelen even in het speeltuintje maar al snel willen ze terug naar hun nest om verder ooievaars te zijn.

Het wordt langzamerhand tijd om naar huis te gaan. Dus als ze een keer alle drie tegelijk beneden zijn, zeg ik:
‘Als het in de herfst hier koud wordt en het eten raakt op, dan vliegen de ooievaars naar....’
‘Nee!!! Dat is niet waar, dit is een list! We moeten zeker naar huis!’
Ik schiet in de lach, wat een woordkeus voor een zevenjarige: ‘Dit is een list!...’
‘Ik doe alleen maar met jullie mee en zeg dat we naar ‘een ander land’ moeten, waar nog eten en drinken is want hier is alles op, mijn tas is leeg.’

Bij nader inzien vinden ze het best en gaan allemaal mee op ‘trek’.
Thuis worden de ooievaarspoten en -lijven even goed geboend onder de douche en trekken ze frisse kleertjes aan.
Terwijl ik begin met pannenkoeken bakken hoor ik boven de speelgoedkast opengaan en de poppen tevoorschijn komen.  
‘Ik ben de tante en wie ben jij?’
Ze beginnen gewoon opnieuw.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten