woensdag 1 april 2015

Catfight

 
De straat is lang, smal en bijna stoeploos. Het is altijd passen en meten om aan ieders belangen tegemoet te komen. 
De kinderen spelen ouderwets op straat terwijl hun ouders zittend op de granieten voordeurstoepjes opletten, kletsen en een sigaretje roken. 
Fietsers en automobilisten groeten en kijken goed uit of er geen onbesuisd kind de straat oprent. 

Maar afgelopen zaterdag gaat het ineens helemaal fout in dat idyllische straatje.
Vier fors uit de kluiten gewassen, redelijk jonge Turkse dames, getooid met hoofddoeken en lange rokken, fietsen gezellig kletsend door het straatje. 
Twee van hen hebben een kind achterop en ze fietsen min of meer met z’n vieren naast elkaar. 
Vanaf de andere kant komt op de fiets een blonde Nederlandse vrouw aan.
Tot mijn stomme verbazing begint deze, zonder enige aanleiding ineens tegen de Turkse vrouwen te schreeuwen: ‘Hé, stomme vetzakken ga eens aan de kant! Jullie versperren de hele straat met al dat vet en al die lappen!’
De adem stokt me in de keel en ik voor de zekerheid stap ik even af en wacht langs de kant.

Ook aan Turkse zijde is de verbijstering groot. 
‘Hoor je wat ze zegt?’ De vrouwen stappen verontwaardigd van hun fietsen af.
De Nederlandse vrouw fietst rustig door, alsof haar opmerking doodgewoon is. 
Ze rijdt langs de vrouwen, die met stomheid geslagen, woedend midden op straat staan.
Dat ze er tussendoor durft te fietsen vind ik opmerkelijk dapper na zo’n uitermate beledigend statement. Ze is in ieder geval niet bang uitgevallen.

Als ze net voorbij is hervinden de Turkse vrouwen opeens hun spraakvermogen en reageren. Ze gaan er voluit tegenaan. Het is een ware vloedgolf, een ononderbroken stroom van verwensingen, zoals ik het nog nooit heb gehoord. 
Beledigingen en grofheden buitelen over elkaar heen in bewoordingen die zelfs voor mij als autochtone Nederlander helemaal nieuw zijn. Ze zijn prima geïntegreerd.

De blonde Nederlandse doet nog een keer een duit in het zakje en roept achterom: ‘Nou jullie zìjn toch zeker veel te dik en bovendien is het asociaal om zo met z’n vieren naast elkaar te fietsen.’
Dit is teveel zout in de wonden.
‘Kom op, we gaan erachteraan.’
Eén doet al een moeizame poging haar fiets te keren, raakt al draaiend half verstrikt in haar lange rokken, maar roept ondertussen tegen haar kind: ‘Spring vast achterop!’
Een ander zegt, trekkend aan haar fiets: ‘Kom op erachteraan!’
Haast en boosheid maken hen onhandig, een half gekeerde fiets glijdt weg.
’Kun je zien waar ze is heengegaan? Ging ze daar de hoek om of ging ze ergens naar binnen? Als we haar ergens naar binnen zien gaan bellen we gewoon aan!’

Opgewonden duwend en sjorrend proberen ze zonder de geparkeerde auto’s te beschadigen, de vier fietsen de andere kant op te draaien.
Als het tot een Turks-Nederlands treffen komt zal er een ware catfight ontstaan want hun woede is voelbaar.
Maar de Nederlandse kiest eieren voor haar geld en is verdwenen in één van de vele zijstraatjes, een achterommetje of een huis. Haar met z’n allen verder achtervolgen gehinderd door al die kinderen en rokken is nu helemaal onmogelijk.

Zo gaat de storm even snel liggen als ze opstak. 
Rest een zonnige middag in het rustige, vreedzame straatje, waar wat Turkse vrouwen samen fietsend op weg gaan naar de stad. 
Ik zag het allemaal gebeuren en fiets er nu weer rustig achteraan. 







Geen opmerkingen:

Een reactie posten