woensdag 15 mei 2013

De Indiaan

Het gebeurde in de grote vakantie van1932.
Mijn toen zevenjarige vader was erg lastig en verzon steeds nieuw kattenkwaad. 
Zijn moeder had er schoon genoeg van, ze had tenslotte genoeg omhanden met twee kinderen en een dierenwinkel. 
Ze zei: ‘Ga jij je Indianenpak maar aandoen en loop naar het kantoor van het Rotterdams Nieuwsblad. Zeg maar, dat je met een foto in de krant wilt’.

Daar had mijn vader wel oren naar. Hij verkleedde zich, nam zijn pijl en boog mee en ging op weg. In die tijd was de Maastunnel er nog niet. 
Hij moest vanaf de Rielerlaan waar zij woonden, de bruggen over naar het kantoor van het Rotterdams Nieuwsblad, dat op de Coolsingel was, een wandeling van zo’n vijf kilometer. 

Daar aangekomen zette hij nog een keer zijn tooi recht, omklemde zijn pijl en boog en liep naar binnen. Men wilde hem wegsturen, maar dat lukte niet zomaar: hij moest en zou in de krant!
Een journalist had medelijden met de jongen en gaf hem wat te drinken. Al snel waren ze aan het praten, wat in een interviewtje uitmondde.
De volgende dag kwam de bovenstaande foto met dit artikeltje in de krant:

“Het Nieuwsblad kreeg vanochtend bezoek van een Indiaan. 
Indianen hebben de eigenschap om reusachtig oud te kunnen worden. 
Vroeger scalpeerden zij ook bleekgezichten. 

Maar aangezien ons geen ontstellende mededelingen hadden bereikt over arme bleekgezichten, die met onthaarde schedelkappen op de Coolsingel rondliepen, veronderstelden we dat de Indiaan zich kwam laten bewonderen in verband met zijn leeftijd. 

Wij vroegen hem dus onmiddellijk naar zijn leeftijd. 
Zou het 126, 127 of misschien wel 130 jaar zijn?
‘Zeven,’ zei de Indiaan in duidelijk Nederlandsch.
Dus ook om zijn leeftijd te laten bewonderen was hij niet gekomen.
Waar kwam hij dan wel voor?

Het viel ons toen op dat hij een bril droeg.
‘Bent u van ver gekomen?
‘Helemaal niet, van de Rielerlaan.’
‘In de Rocky Mountains?’
‘Neen, op Charlois.’
Ai, wij weten wel dat Katendrecht er een soort Tsapei op na houdt, waar de Chinezen wonen. Maar van een Sioux reservaat aldaar wisten we niets.

‘Bent u van de Sioux?’
‘Neen, ik ben Leen.’
Wat drommel. Nu wisten we toch nog altijd niet wat die Indiaan kwam doen.

‘Bent u soms naar hier gekomen in uw functie als allerlaatste der Mohikanen?
Ook al niet. Eindelijk kregen we de waarheid te horen:
‘Me moeder hep gezegd dat ik naar het Nieuwsblad moest gaan om me in de krant te laten zetten.’

‘Heeft ze dat heusch?’
‘Ja vooruit, ga nu maar,’ heeft ze gezegd. ‘As je nou niet opschiet...’
Welk een perfecte squaw, deze mama. Om het bevel van zijn moeder kracht bij te zetten, spande Leen reeds zijn boog.

De redactie stak de handen omhoog, smeekte de afdeeling fotografie om een plaatje, haastte zich met den wilden roodhuid naar het dak en daar is hij nu, in het Nieuwsblad.

De pijl en het speurend oog zijn scherp gericht op den geknield om genade smeekenden verslaggever.
Het zijn uiterst angstige ogenblikken geweest voor de redactie. 
Zij hoopt van Indianenbezoek in den vervolg verschoond te blijven.”

Na het interview en de foto’s ging hij weer op Charlois aan. 
Het was gelukt, hij kwam in de krant en mijn Oma had een paar uur rust gehad.

Het waren andere tijden, dat is duidelijk.
Welke moeder durft tegenwoordig haar zevenjarig kind nog lopend dwars door Rotterdam te sturen? 
Maar voor ons is het een grappig kijkje in het verleden en we zien hierin het toen al vasthoudende karakter van mijn vader. 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten