woensdag 23 oktober 2013

Op de grote stille heide



Een kluwen kinderen rolt over het smalle zandpaadje. 
Elkaar verdringend, duwend en trekkend willen ze nu allemaal opeens dezelfde kant op: naar de hei.
‘Ik zie de berg!’
‘Kom, we gaan naar boven!’
Stofwolken achterlatend draven veertien kinderbeentjes weg. 
Elke vermaning tot voorzichtigheid en iedere aanbeveling over het aanhouden van schoenen, slippers of laarzen wordt gesmoord in het tumult van schreeuwende, rennende  kinderen.

Halverwege het pad omhoog ontwart de kluwen armen en benen zich en kun je weer individuele kinderen onderscheiden. 
Nu rennen de sterksten voorop en de kleineren blijven wat achter. Hijgend en puffend gaat het over het mulle zandpad de bult op.
Even stoppen ze om een gigantische, logge hond te aaien. 
Het baasje zegt zijn standaard-zin: ‘Hij is echt heel lief hoor, hij doet niets.’ 
Dat zeggen baasjes altijd.

Iets verderop nemen de kinderen wat tijd om een harige rups in hun insectenpotje te vangen en er eenstemmig van te gruwen.
‘Kan er ook een lieveheersbeestje bij of eet hij die dan op?’ 
Het lieveheersbeestje wacht zijn lot niet af en vliegt snel weg. Ze draven verder.
De heide blijft groot, maar is hier absoluut niet stil.

Ver weg zien we andere groepjes wandelaars stevig doorstappen. 
Onverstoorbaar hun tempo vasthoudend door ritmisch te zwaaien met hun ‘nordic walking-sticks’ of op de maat van het muziekje dat uit hun oordopjes komt.
Dan opeens zijn onze kleine herriemakers weg en een onwaarschijnlijke stilte daalt neer aan onze kant van het heuveltje. Wat raar, zomaar opeens is al het geluid weggevallen.

Wat ongerust trekt één van de ouders een sprintje om even te kijken. En jawel hoor, het draven naar beneden blijkt heel wat sneller te gaan dan de moeizame klim omhoog en in rap tempo rennen de kinderen er vandoor. 
De ouders overleggen, ook rennen of laten lopen?
Ach, ze kunnen geen kwaad en wachten straks vast wel daar bij die bosjes.

Eén afvallertje blijft achter en kuiert op haar gemakje alleen verder. Haar beentjes zijn nog te kort om de groten bij te benen en ze is te laconiek om dat erg te vinden. Ze heeft genoeg te zien, dromerig kijkt ze om zich heen. Hier en daar plukt ze een bloemetje.

Een vader met z’n baby in de draagzak wil, dat de grotere kinderen nu wachten, dus fluit hij luidruchtig op zijn vingers.
De baby schrikt wakker en zet het op een brullen, maar de kinderen zijn ver weg horen niets.  Ze rennen door en de vader geeft, met zijn grote handen tegen haar kleine oortjes gedrukt een luide brul.
De baby huilt nu fortissimo van verontwaardiging over deze wrede verstoring van haar rust, de ouders draven de kinderen achterna en de baby slaapt al snel weer in door het gewieg. 

Wij geven het op en blijven boven op de bult, langzaam verdwijnt iedereen uit ons gezichtsveld.
We gaan languit op onze jassen liggen om bij te komen van de klim en alle tumult.
De kinderen die daar ver weg dwalen zijn de kinderen van onze kinderen, degenen die er achteraan moeten zijn onze kinderen en de tijd dat wij achter al die rappe kinderbeentjes aan moesten draven ligt ver achter ons.

Om ons heen heerst weer de diepe stilte van die grote stille heide.
Voor zolang het duurt.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten