woensdag 12 februari 2014

Schotje Paak


Vrolijk stampend springen de paarden, schuiven de torens en stappen de pionnen rond op het schaakbord. Sander en Michiel zitten als volwaardige schaakgrootmeesters tegenover elkaar, maar nooit voor lang. 
Het wachten terwijl de ander denkt valt niet mee en al snel hangen ze als spaghetti-slierten gedrapeerd over de tafel en de stoelen. 
‘Die torens,’ zegt Sander peinzend, terwijl hij zijn stoel laat kiepen, ‘die mogen volgens mij alleen maar zo,’ en hij laat het zien.
Vanaf de andere kant van het schaakbord kijkt zijn broer verstoord op.
‘Dat weet ik heus wel hoor, ik speel echt wel eerlijk.’

Wonderlijk hoe ze zich in al die houdingen, vaak half staand of zittend met de benen over de leuningen hangend, toch redelijk kunnen concentreren.
Zo nu en dan een uitbarsting hoort erbij.
‘Jij speelt vals!’
‘Schaak!’
‘Had je gewouwen!’
‘Mat!’ 
‘Nog een potje?’
‘Dan mag ik wit!
‘Pfff, wit begin, zwart wint.’
‘Dat kun je nooit weten hoor, want ik ben echt goed.’
‘Hé, jij laat je paard drie rechtuit springen, Pap, dat kan toch niet?’
‘Ja, maar dat deed jij zo-even ook!’ 
Ze zijn zes en acht en schaken. Het potje schaak verbastert in familiekring al snel tot een ‘Schotje Paak’, dat met vuur en overgave gespeeld wordt.

Eenmaal uit huis om te studeren klinkt op vrijdagavond vaak: 
‘Hé Pa, Schotje Paak?’ 
Dan zitten ze weer achter het schaakbord, soms met hun vader, soms samen om al schakend bij te praten. 
‘Hoe ging je tentamen?’
‘Ik heb in de Volkskrant een artikel gelezen over het nieuwe management op jullie school, merk jij daar iets van?’ 
Geen paard springt meer de verkeerde kant op en geen pion loopt er meer vandoor. De schaakklok tikt en aan het eind zijn ze weer op de hoogte van elkaars wel en wee.

Ze trouwen en er komen kleine schakertjes ter wereld, al worden ze natuurlijk niet als schakertjes geboren, dat moet later worden geleerd. 
Dus stelt Opa na een paar jaar tijdens een logeerpartij voor: ‘Zal ik jullie leren schaken?’
Zo leren kleine grootmeesters-in-spé het strategische grote-mensen-spel en zit er een nieuwe generatie achter het bord.
Nu klinkt het bij elk bezoek wel een keer:
‘Opa, zullen we schaken?’
Ze zeggen nog net niet: ‘Hé Opa, ‘Schotje Paak’?’ 

Als Pleuntje jarig is en iedereen net taart en drinken heeft, komt Job binnen met een groot schaakbord onder zijn arm. Hij kan er nauwelijks met zijn arm omheen en zijn vraag: ‘Opa zullen we schaken?’, komt nu net niet zo heel goed uit, maar gelukkig vindt Opa het best.

Ze ruimen een plekje leeg en zetten het schaakbord op tussen de gebaksbordjes en de koffiekopjes. 
Zes kinderen hangen over de tafel, over Opa en over Job, waar maar plek is. 
Eén klont kinderen rond het schaakbord.
Iedere zet wordt door hen van commentaar voorzien, hoewel de meesten zelf nauwelijks kunnen schaken.
Opa schaakt onverstoorbaar verder en ook zijn zevenjarige tegenspeler probeert zich in die chaos te concentreren.

De niet-schakende kinderen zijn uiteraard helemaal niet geconcentreerd en dan, door de onverhoedse beweging van een toeschouwers, kiept opeens het hele bord van de tafel en neemt een gebaksbordje, een beker limonade en een kop koffie mee in zijn val.
Grote consternatie en weg is de concentratie!
Er wordt geveegd, gedweild en opgeruimd. 
Daarna heeft niemand meer belangstelling voor die schuin springende paarden of die stil stappende pionnen. 
Ze verdwijnen in het houten doosje en het schuifdekseltje gaat dicht. 

De witte koningin ligt vergeten onder tafel.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten