woensdag 10 september 2014

Ávrio


Hoe leven pissebedden eigenlijk? Wat eten ze, zijn het groepsdieren? Pissebed, wat een raar woord, waarom heten ze zo?
Deze vragen en nog andere dobberen door mijn hoofd, terwijl ik kijk naar de pissebedden die wat zwalkend langs de plint van onze hotelkamer kuieren. Die pissebedden zelf zijn niet verontrustend, ik heb ze nog nooit ergens op zien klimmen, dus ik lig hier wel veilig.

Op het bed naast mij ligt een bult van tassen, badhanddoeken en kleren, de niet opgeruimde restjes van een ochtend op het strand. 
Tegen de airco-kou kruip ik diep weg onder de dekens en drijf rozig steeds verder weg.
Dan dringt geklop tot mij door. Is dat op mijn deur?

Ik probeer zo hard mogelijk: ‘nee!’ te roepen, maar meer dan een gepiep komt er niet uit.
Het wordt dan ook niet gehoord want de kamerdeur gaat open en kletsend met iemand op de gang komt het kamermeisje binnen.
Ach laat maar, ze komt schone handdoeken brengen, dat kan ze prima zonder mij.

Ze ziet me niet daar achter mijn bult en diep onder de dekens. Ik blijf stil liggen want ik ben niet op ontvangst gekleed. Vanuit de badkamer roept ze naar de gang. Dan marcheert de man die elke dag de minibar aanvult de kamer in.
Nu heb ik opeens een forse Griek in mijn kamer.
Ik besluit dat het beste is me niet te bewegen tot hij weg is.

Hij telt uitgebreid alle likeurtjes en zet ze in het gelid, daar doet hij vreselijk lang over. 
Had ik nu toch maar geroepen dat ik hier lag en dat ze later terug moesten komen. Het wordt met de seconde moeilijker om ‘hier lig ik’ of ‘eruit’ te roepen.
Na het tellen van de drankjes vult hij het lijstje in. Wat schrijft hij in vredesnaam op? Wij hebben niets gebruikt.

Gebonk en zware stappen in de gang kondigen een nieuwe bezoeker aan.
Deze hoeft niet eens te kloppen want de drankjesman is nog volop bezig en de deur staat wagenwijd open.
Het is de klusjesman met een grote houten kluskist. 

Weer ontspint zich een levendig gesprek. Onze schuifdeur loopt steeds uit de rails en hij komt hem repareren. Ik overweeg niet eens meer te zeggen dat ik er ben en laat hen rustig hun werk doen. 

Ze wijzen naar de pissebedden praten erover ik vang een paar keer: ‘ávrio, ávrio’, op, ’morgen, morgen.’
Zouden morgen de pissebedden aan hun eind komen?
De deur is klaar en broederlijk verlaten de heren mijn kamer.

Iemand schudt aan mijn schouder:
‘Ik maak je maar wakker want als je er nu uitkomt kun je nog een poosje lekker in de zon zitten; je slaapt al zo lang!’
Verontwaardigd zeg ik ‘Slapen? Ik ben helemaal niet aan slapen toegekomen! Het leek hier de Coolsingel wel. Eerst het kamermeisje, toen de drankjesman en daarna ook nog een klusjesman voor de deur. Het is hier gewoon spitsuur geweest.’
Meewarig schudt hij zijn hoofd: ‘Ik heb een paar keer bij je gekeken, maar je sliep als een marmot.’

Ik kijk naar de schuifdeur, die is nog steeds kapot, in de badkamer liggen nog steeds geen schone handdoeken en de likeurflesjes staan nog steeds in vrolijke wanorde.

Hopelijk komt er morgen wel een eind aan de pissebeddenplaag.






1 opmerking: