donderdag 24 januari 2013

De melkweg



De dikke ondoordringbare duisternis staat als een muur om mij heen. 
Ik breng mijn hand tot vlak voor mijn ogen. Ik zie niets. Zelfs geen lichte vlek op de plaats waar ik toch zeker weet dat mijn hand moet zijn. Dus zo is het als je “geen hand voor ogen” kunt zien. 
Dit heb ik nooit eerder meegemaakt. 

Ik hoor iemand door het gras naar me toelopen; een beetje eng is het wel, echt helemaal niets te kunnen zien. 
“Waar ben je?” 
“Hier tegen het huis.” 
We steken allebei onze handen uit en vinden elkaar.
Geleund tegen het nog in aanbouw zijnde huis staren we omhoog. Boven onze hoofden heeft zich een onbeschrijfelijk natuurverschijnsel ontrolt. Majestueus en groots is de lichtshow aan het firmament. We hebben al heel veel moois gezien maar dit is uniek en we worden er helemaal stil van.
Als de grond niet zo vochtig was en ik niet zo bang zou zijn voor allerlei ongedierte, zou ik languit gaan liggen om het allemaal goed te kunnen zien en op me in te laten werken.

Het planetarium aan de grote Marktstraat in den Haag was een vast schooluitstapje in de jaren vijftig. Het was leerzaam en indrukwekkend. Binnen was een ronde zaal, waarin je op een stoeltje achterover kiepte. In het midden van de ruimte stond een reusachtige Zeiss-projector waarmee de sterren en planeten op het zwarte koepelplafond werden geprojecteerd. Iemand gaf uitleg over de sterrenbeelden zoals de Grote en de Kleine Beer en het Steelpannetje.
De voorstelling begon terwijl beneden langs de koepelrand het silhouet van de stad den Haag opdoemde. Heel langzaam werd het licht gedoofd en terwijl zacht een muziekje begon te spelen, verschenen de eerste sterren en planeten aan de hemel en begonnen aan hun baan. 

Het planetarium met het Steelpannetje , de Grote en de Kleine Beer hebben me niet voorbereid op de intensiteit en oneindigheid van wat we hier te zien krijgen. 
Hier is geen stadssilhouet aan de horizon, rondom heerst alleen intense duisternis.
Omringd door deze duisternis en stilte zien we een brede band van miljoenen lichtjes langs de inktzwarte hemel staan. Als een diamanten armband op het zwarte fluweel van de juwelier. 
Ik kan me niet herinneren ooit zo’n ontzagwekkende hoeveelheid sterren te hebben gezien. 
In Nederland zien we de sterren verspreid langs de hele hemel. Nu zien we één brede band met er boven en er onder zwarte oneindigheid waar hooguit hier en daar nog een speldenprikje oplicht. We staan in het volslagen donker en er is niets dat ook maar enige afbreuk doet aan dit adembenemende verschijnsel.

Dan verscheurt het geknetter van een motorfiets de stilte. De poort gaat knerpend en knarsend open en onze zoon rijdt het erf op. We komen tot onszelf, we zijn weer in Uganda.
We hebben een unieke ervaring van duisternis, stilte en schoonheid gehad. 

zondag 20 januari 2013

Varenka


Uit een bak met dumpboeken haal ik een groot prentenboek. Vluchtig blader ik het door. De gekleurde platen zijn prachtig en hier en daar lees ik een stukje.
‘Alles f 5-’ staat op een fel oranje bord boven de bak. Daar val ik me geen buil aan, ik neem het mee.
Thuisgekomen lees ik het eerst zelf. Halverwege krijgt het me te pakken. Hoe gaat dit aflopen? Ik glimlach omdat een prentenboek mij zo in de ban heeft.
Als het uit is weet ik zeker dat dit goede boek is voor mijn oudste dochter. Dat blijkt waar, het wordt stukgelezen. Eerst voorgelezen, daarna zelf gelezen en ze fantaseert hele verhalen bij de mooie platen. 
Het raakt zoek en we zetten een zoekactie op touw want ‘Varenka’ willen we niet missen. Als ze trouwt neemt ze het mee naar haar eigen huis. 

Via Marktplaats koop ik een van de laatste 'Varenka' prentenboeken die nog in omloop zijn. Nu om de kleinkinderen voor te lezen. 
Op een dag vindt mijn tweejarig kleindochter het in de kast. Ze komt ermee aansjouwen en legt het op mijn schoot.
‘Voorlezen Oma!’, is de bondige opdracht. 
Het wordt haar favoriete boek. Eerst wijs ik op de platen dingen aan zonder echt voor te lezen. 
Steeds zoekt ze weer juist dat boek uit de kast. Langzamerhand lees ik wat zinnetjes, en het verhaal groeit. Iedere keer, jaar na jaar, kunnen meer woorden en situaties worden uitgelegd. Het boek blijft favoriet. Er komen steeds meer vragen.
‘Oma, wat is een ikoon?’
‘Wat is oorlog?’
‘Wat zijn kanonnen?’
‘Waarom is er oorlog?’
‘Oma, wat zijn vijanden?’
‘Kan hier ook oorlog komen?
‘Wat is een geitenhoeder?’
‘En een balalaika?’
‘Kan er echt zoveel sneeuw vallen?’
Alles komt steeds een stapje dichterbij, wordt iedere keer begrijpelijker.
‘Oma, ik vind het eng maar het komt goed hè?’
‘Ja, het komt goed hoor.’
Dan zoeken we samen naar het huisje op de grote dubbele witgrijze plaat waar de dichte sneeuwvlokken over de bladzijden dansen. De sparren en Varenka’s huisje zijn helemaal verstopt onder de sneeuw terwijl de soldaten in de verte stampend voorbijtrekken, zonder het huisje te zien.

Op bijna elke bladzijde van het boek heeft Varenka bij de ikoon aan God gevraagd: ‘God wilt u alstublieft een muur om mijn huisje bouwen zodat de boze soldaten mij en de vluchtelingen die in mijn huisje zijn, niet kunnen zien. Varenka’s gebed is verhoord, het huisje is verstopt onder de sneeuw, de soldaten trekken verder.
De opluchting is groot, ze zijn gered!

Gisteren zijn we een nieuwe fase in ingegaan. 
Het inmiddels vijfjarige meisje logeert hier en voor het slapengaan moet, net als altijd, eerst Varenka worden voorgelezen. Inmiddels kent ze het van A tot Z.
De eerste bladzijden worden dromerig bekeken en de zinnen worden moeiteloos afgemaakt. Bij ‘de kanonnen hielden hun boze monden’ schrik ik ineens van een woest grauwend geblaf gevolgd door de mimiek van nadrukkelijk samenperste lippen: ze hielden hun boze monden.
Varenka’s gebed bij de ikoon wordt in stille devotie op de knietjes nagedaan. De uil oehoet hol met de handjes voor haar mondje en de duif roekoet luidruchtig. 
‘Dan is er vrede in het bos’ lees ik voor en met een wijds, zegenend armgebaar wordt de vrede zichtbaar gemaakt. Als Pjotr aanklopt wordt snel iets gezocht waarop luid geklopt kan worden en dan komt Bodula, een klein vluchtelingenmeisje aan de deur. Haar zachte gesnik wordt met overgave nagedaan want je vader en moeder kwijtraken is niet niks. De suizelende sneeuw komt met snelle vingergebaren overtuigend naar beneden en aan het warme veilige huisje wordt uitdrukking gegeven door dicht tegen mij aan te kruipen. De scène van de  ‘stampende, langstrekkende soldaten’ kan men zeker drie huizen ver horen. 
Dan zijn ze gered, de oorlog is voorbij!
Ze huppelt dansend door de kamer, net als het babygeitje dat in het voorjaar, als de vrede gekomen is, geboren wordt. 
Zo duurt het voorlezen steeds langer en wordt het verhaal steeds levendiger en indringender.
Als het uit is ga ik wat verbluft naar beneden.
Volgens mij is vanavond de eerste toneelversie van ‘Varenka’ opgevoerd.



Het volledige verhaal is te lezen op
http://www.verhalenalmanak.nl/verhaal/varenka/

Samenvatting verhaal Varenka.

In Varenka's land woedt een verschrikkelijke oorlog. De meeste mensen vluchten maar Varenka blijft in haar huisje, midden in het bos, want iemand moet blijven om de vluchtelingen, de dieren en de vogels eten te geven als de winter komt. Het gedreun van de kanonnen komt steeds dichterbij en Varenka is bang. Maar iedere avond knielt ze bij de ikoon en bid tot God: ‘God, wilt u alstublieft komen en een muur om mijn huisje bouwen? Zo hoog dat de soldaten mijn huisje niet kunnen zien.’
Zal God Varenka helpen? Welk wonder zal er gebeuren? Hoe kan God Varenka’s huis onzichtbaar maken?




vrijdag 18 januari 2013

Ochtendspits



Het is zeven uur, gestommel en geloop in het buurhuis.
Ik word er wakker van, maar houd nog lekker mijn ogen dicht.
Alle handelingen zijn te volgen: geruis van water, gebrom van het scheerapparaat, gekletter van hangertjes in de kast en het laten vallen van een klein dopje op de tegelvloer.
Ik hoor een sussende toon door Lisa’s steeds ongeduldiger en luider wordende protest heen. Het kind heeft honger.
Iemand gaat de trap af om het ontbijt klaar te maken. Boven wordt Lisa gewassen, verschoond en aangekleed.
Tijd om ’s morgens voor het werk eerst nog gezellig sloffen aan te doen hebben ze niet. Ze draven op hooggehakte laarzen en modieuze, puntige kantoorschoenen door het huis.
Haast je, rep je, eerst om de beurt een sigaretje in de tuin, dan moet er staandebeens ontbeten worden, Lisa moet worden gevoerd, de tassen voor het werk en voor de crèche moeten worden ingepakt en dan weer naar boven voor het tandenpoetsen.
Klikklak klikklak klikklak, trap op trap af.
Sinds half acht klinken ook aan de andere kant geluiden.
De vrouwenstem met een wat lijzig accent zoemt samen met de mannenstemmen door de muur. Zij zijn afkomstig uit Turkije en dragen binnen dus altijd sloffen.
Ik lig in mijn cocon genoeglijk te luisteren naar de geluiden van mijn buurtjes.
Rechts knalt nu de voordeur dicht. Staand bij de auto’s nog snel een sigaretje en wat overleg terwijl Lisa al in haar stoeltje zit. Dan stappen ze in twee verschillende auto’s en gaan elk huns weegs. Het is acht uur.
Links zwaait de achterdeur open en de buurman, die op de blikfabriek werkt,  groet de achterblijvers in zijn huis en verdwijnt op de fiets.
Even later start hun zoon zijn auto. Hij gaat op weg naar het ziekenhuis waar hij werkt. De buurvrouw blijft achter met haar schoonvader en de poes.
Rond tien over acht wordt het tijd voor school.
Groepjes kinderen fietsen vrolijk kletsend en lachend door de straat.
Ons overbuurmeisje is ’s morgens niet zo vrolijk, zij blijft liever thuis. Als peuter al brulde ze iedere morgen als ze naar de crèche gebracht werd: “Ik wil niet, ik wil niet!” en nog steeds vindt ze geregeld een aanleiding zich te verzetten en in huilen uit te barsten als ze op weg moet.
Maar het helpt niets, de juf wacht.
Daarna begint het gewone straatleven.
In de glas- en papierwagen bonken de dozen en rinkelen de scherven, de vuilnisauto doet zijn stinkende plicht en de aannemer die verderop aan het werk is start de grommende betonmolen.
Zie zo, nu ik.