woensdag 30 oktober 2013

De Boss


Rap klimt de goedgebekte Engelsman ons dak op. 
Nu roept hij het ene na het andere mankement naar beneden. 
Poreuze pannen, kapotte deklatten, loszittende hoekverbindingen, hij ziet allerlei verschrikkelijke dingen. Bij de geringste windvlaag gaat het vreselijk mis, voorspelt hij ons. Wij kijken elkaar verbaasd aan. 
Ons dak is prima, hij is hier voor de goot. 

Het begon een paar dagen geleden toen een man met kaartjes van een klusbedrijf bij ons op de stoep stond. 
Hij wees ons erop dat de goot afgebladderd was en nodig geverfd moest worden. Dat wisten we al, dus informeerden we wat dat zou kosten. 
‘Ongeveer 200 euro, maar de Boss komt zelf de definitieve prijs bepalen.’  

De volgende dag stond de Boss op de stoep, het werd onmiddellijk 600 euro.
‘De man die er gisteren was mocht helemaal geen prijssuggestie doen, I am the Boss.’ Even handjeklap en de helft was er al weer af. Het voelde niet goed, maar de goot moest worden geverfd, dus lieten we het doorgaan. 

Er kwam een ‘leerling’ schuren en wij vroegen vriendelijk of hij ook uit Engeland kwam. 
‘Yes, no Dutch speak.’, zei hij nors, maar in het Engels contact maken lukte ook niet. Even later ging zijn telefoon en ik hoorde hem in vloeiend Nederlands zeggen: ‘Nee man, ik kan niet komen, ik ben nog aan het werk! Weet je wel, dat baantje bij die Engelsman.’ Aha.

Nu komt de Boss het werk controleren en melden wij het voorval. 
Hij lijkt echt kwaad: ‘Dit is niet goed voor mijn bedrijf. Hij gaat eruit, maar eerst ga ik zijn werk controleren.’
Zo loopt hij nu niet alleen het schuurwerk, maar ook ons dak te controleren.

De Boss is een uiterst aimabele man, je zou hem best als buurman willen hebben, maar hij maakt ons nu steeds waakzamer.
Hij loopt mee naar binnen en zit gemoedelijk aan de huiskamertafel. 
Het spijt hem zo, maar we wonen in een oud pand en er moet helaas heel veel gebeuren. Nieuwe dakpannen, loodstrips en mastiek, de prijzen variërend van 5.000 tot 30.000 euro.
We noteren nauwkeurig alle prijzen, plus wat hij daarvoor wil doen. De snelheid waarmee zijn prijzen over tafel rollen maakt ons steeds vastbeslotener niet verder met hem in zee te gaan.

‘We hebben niet zoveel geld om in het huis te steken.’ zeggen we. 
‘Hoeveel heb jullie te besteden?’ vraagt hij. 
Dat gaat hem al helemaal niets aan, wij zijn uitgepraat.
We blijven bij het verven van de goot, precies voor het afgesproken bedrag en verder niets. ‘We hebben nog nooit iets gedaan waar we geen geld voor hadden.’ zeggen we vastbesloten tegen hem.

Dinsdag komt de schilder, een Pool. 
Al heel snel is hij ‘klaar’. Gaten zijn opgevuld, primer erop gesmeerd en één keer afgelakt, alles binnen een paar uur. 

De Boss komt later het geld ophalen en probeert er toch nog een klus uit te slepen: ‘Toen ik op het dak was zag ik dat het hout onder de trespa platen van de koekoek behoorlijk verrot was. Dat zal binnenkort lekkage geven. But I’ll make a fine price for you,’. Omdat wij zulke aardige mensen zijn. 
We zwaaien hem 's middags opgelucht uit en willen hem nooit meer zien.
Later horen we dat anderen hier in de buurt zijn voor duizenden euro’s het schip zijn in gegaan. Het telefoonnummer van de Boss geeft alleen een antwoordapparaat.

Vanavond, 22 oktober 2013, zien we in de vooraankondiging van ‘Opgelicht’ dat het onderwerp ‘Britse klusjesmannen’ is.
We blijven kijken en zien dat ‘onze’ Boss niet alleen opereert.
Bendes Britse klusjesmannen trekken door Nederland en laten een spoor van vernielingen aan huizen en financieel kaalgeplukte mensen achter.
Opgelucht constateren we dat bij ons alles op het nippertje goed is gegaan.






woensdag 23 oktober 2013

Op de grote stille heide



Een kluwen kinderen rolt over het smalle zandpaadje. 
Elkaar verdringend, duwend en trekkend willen ze nu allemaal opeens dezelfde kant op: naar de hei.
‘Ik zie de berg!’
‘Kom, we gaan naar boven!’
Stofwolken achterlatend draven veertien kinderbeentjes weg. 
Elke vermaning tot voorzichtigheid en iedere aanbeveling over het aanhouden van schoenen, slippers of laarzen wordt gesmoord in het tumult van schreeuwende, rennende  kinderen.

Halverwege het pad omhoog ontwart de kluwen armen en benen zich en kun je weer individuele kinderen onderscheiden. 
Nu rennen de sterksten voorop en de kleineren blijven wat achter. Hijgend en puffend gaat het over het mulle zandpad de bult op.
Even stoppen ze om een gigantische, logge hond te aaien. 
Het baasje zegt zijn standaard-zin: ‘Hij is echt heel lief hoor, hij doet niets.’ 
Dat zeggen baasjes altijd.

Iets verderop nemen de kinderen wat tijd om een harige rups in hun insectenpotje te vangen en er eenstemmig van te gruwen.
‘Kan er ook een lieveheersbeestje bij of eet hij die dan op?’ 
Het lieveheersbeestje wacht zijn lot niet af en vliegt snel weg. Ze draven verder.
De heide blijft groot, maar is hier absoluut niet stil.

Ver weg zien we andere groepjes wandelaars stevig doorstappen. 
Onverstoorbaar hun tempo vasthoudend door ritmisch te zwaaien met hun ‘nordic walking-sticks’ of op de maat van het muziekje dat uit hun oordopjes komt.
Dan opeens zijn onze kleine herriemakers weg en een onwaarschijnlijke stilte daalt neer aan onze kant van het heuveltje. Wat raar, zomaar opeens is al het geluid weggevallen.

Wat ongerust trekt één van de ouders een sprintje om even te kijken. En jawel hoor, het draven naar beneden blijkt heel wat sneller te gaan dan de moeizame klim omhoog en in rap tempo rennen de kinderen er vandoor. 
De ouders overleggen, ook rennen of laten lopen?
Ach, ze kunnen geen kwaad en wachten straks vast wel daar bij die bosjes.

Eén afvallertje blijft achter en kuiert op haar gemakje alleen verder. Haar beentjes zijn nog te kort om de groten bij te benen en ze is te laconiek om dat erg te vinden. Ze heeft genoeg te zien, dromerig kijkt ze om zich heen. Hier en daar plukt ze een bloemetje.

Een vader met z’n baby in de draagzak wil, dat de grotere kinderen nu wachten, dus fluit hij luidruchtig op zijn vingers.
De baby schrikt wakker en zet het op een brullen, maar de kinderen zijn ver weg horen niets.  Ze rennen door en de vader geeft, met zijn grote handen tegen haar kleine oortjes gedrukt een luide brul.
De baby huilt nu fortissimo van verontwaardiging over deze wrede verstoring van haar rust, de ouders draven de kinderen achterna en de baby slaapt al snel weer in door het gewieg. 

Wij geven het op en blijven boven op de bult, langzaam verdwijnt iedereen uit ons gezichtsveld.
We gaan languit op onze jassen liggen om bij te komen van de klim en alle tumult.
De kinderen die daar ver weg dwalen zijn de kinderen van onze kinderen, degenen die er achteraan moeten zijn onze kinderen en de tijd dat wij achter al die rappe kinderbeentjes aan moesten draven ligt ver achter ons.

Om ons heen heerst weer de diepe stilte van die grote stille heide.
Voor zolang het duurt.





woensdag 16 oktober 2013

Werken in de verleden tijd

1965 
vervolg op 'Stoffig, saai en slaapverwekkend'
Vanaf de andere kant van het bureau

Er over gesproken hadden ze niet, toch waren ze er allemaal bijtijds. 
Het vakantiemeisje, dat vandaag zou komen, moest van meet af aan weten dat hier altijd punctueel begonnen werd. 
Het was een misverstand te denken dat men in het Archief alle tijd had omdat alles toch al verleden tijd was. 
Nee, hier werd vanaf klokslag half negen hard gewerkt.

Een klopje op de deur kondigde haar komst aan. 
Henk gaf met een luid ‘ja’ te kennen dat hij het was die hier de mensen binnenliet.
De deur kierde voorzichtig open. Een erg jong meisje kwam nu binnen. 
Met grote, wat onzekere ogen keek ze rond, aarzelend wie van ons vieren ze aan moest spreken.

‘Goedemorgen’, zei ze voorzichtig, ‘Ik ben Marianne en moest me bij meneer de Bruijne melden.’
In koor bromden we ‘goedemorgen’. 
Henk stond, in al zijn waardigheid van ‘chef van het Archief’, op en begroette haar.

Ze kreeg de attributen die bij haar werkzaamheden hier hoorden: de witte mouwovertrekken en het rubberen vingertopje. 
Wat giechelend nam ze alles in ontvangst.

Ik keek opzij, het leek een vrolijk kind. Zou ze echt al 15 zijn? 
Zo’n meisje hoorde buiten in de zon. In een vrolijke, kleurrijke omgeving en niet in ons bruin-grauwe Archief met uitzicht op het groenbemoste binnenplaatsje.
Nu ik zo naar haar keek voelde ik me bejaard en met het archief meeverstoft. 
En dat terwijl ik me gisteren na mijn hardlooprondje nog zo jong en vitaal voelde.

We gingen net als altijd om klokke half negen aan de slag. 
Geamuseerd zag ik zo nu en dan haar lippen bewegen om het alfabet op te zeggen.
Ze moest beginnen met de dunne telexberichten. 
Dat was flauw van Henk, want daar deed je heel lang over en je zag je stapel bijna niet groeien. 

Wie moest ik zonodig de ernst van werken in het Archief tonen? 
Dit kind of mijzelf?
Als het erop aankwam, hadden we toch alle tijd, want ons werk was toch al verleden tijd. Nu duurde het bovendien een kwartier langer tot de koffie. 

Waarom was ik vanmorgen eigenlijk zo vroeg hier?







dinsdag 8 oktober 2013

Stoffig, saai en slaapverwekkend

1965
Vanmorgen om zeven uur rammelt de wekker mij onbarmhartig wakker. 
Eenmaal op de fiets begin ik te klokken zodat ik straks precies weet hoe lang ik erover doe. Na ruim een half uur arriveer ik bij de steile helling van de fietsenstalling. 
Hier begint nog een wandeling door de kelder, via de trappen en een luchtbrug naar het andere gebouw. 

Om tien voor half negen ben ik op het Archief. Ik heb nog tijd over. Mijn vader, die ook ergens in deze kantoorkolos werkt, heeft me op het hart gedrukt: ‘Kom beslist niet later dan vijf voor half negen op de afdeling aan!’ 
Hier ben ik, glansrijk op tijd.

De oude heren die het Archief bevolken zijn er bijna allemaal al. Ik krijg wonderlijke witte hoesjes over mijn mouwen en een oranje rubber vingertopje om de papieren beter van elkaar te kunnen scheiden. Dan volgt een korte uitleg over mijn werkzaamheden. 
Het zal er voornamelijk op neerkomen dat ik een paar honderd keer per dag in gedachten een stukje van het alfabet moet opdreunen om zeker te weten welk briefje waar moet.
‘Aalders, Abdeel, Adema, ehh, Agtereek of Achtereek, nee, Achtereek komt 
natuurlijk na Abdeel, goed, nu komt Akkerman.’

Eerst sorteren en dan met de gesorteerde stapeltjes het Archief in. Dossiers in de grote kasten opzoeken en vervolgens de briefjes op naam en datum opbergen.
In het Archief is het nog muffer en stoffiger dan in de sorteerkamer, waar het raam een stukje open kan en waar hoog boven de binnenplaats nog een klein vierkantje blauwe lucht zichtbaar is. Ik krijg een niesbui, maar heb geen zakdoek.
De morgen kruipt, men zwijgt voornamelijk. Mijn ogen worden zwaar.

In de verte hoor ik het rammelende koffiekarretje dichterbij komen. Dan komt het koffiemeisje de kamer binnen.  Ze deelt de koffie rond en kijkt mij vragend aan.
‘Ook koffie graag’, zeg ik om toch vooral door mijn bejaarde collega’s voor vol aangezien te worden. Ik ben pas vijftien en heb nog nooit koffie gedronken.

Eigenlijk was ik ook liever vakantie-koffiemeisje geworden in plaats van vakantie-archiefmeisje. Zij is beter af dan ik. Zij kan rondlopen en ziet steeds andere mensen, terwijl ik vier weken lang al niesend moet optrekken met deze oude mannetjes en zal moeten proberen mijn ogen open te houden. 

Maar over vier weken heb ik twee honderd gulden op mijn rekening. 

Brommer in zicht!  


☆Volgende week deel twee.


woensdag 2 oktober 2013

Een gewone familie


De busdeuren gaan zuigend open en intens lawaai golft naar binnen. Als we uitstappen spoelt het over ons heen.
Op het terrein naast het busstation krioelt een bonte menigte door elkaar. Ze produceert een complete kakofonie waarin ook de af- en aanrijdende bussen en auto’s vrolijk hun partijtje meetoeteren.
Afzonderlijke geluiden zijn nauwelijks te onderscheiden en in de hitte van de vroege middag is het lawaai overdonderend en oorverdovend. 

Een geurenmengsel van zoet gebak, rauwe en gebakken vis, geroosterd vlees en vette patat vormt de penetrante, allesoverheersende etenslucht.
Schreeuwende kooplieden prijzen met veel kabaal hun waren aan, zwetende mensen zoeken tussen talloze kraampjes hun weg over het grote terrein. De optelsom van al deze geuren en geluiden hangt zwaar in de middaghitte tussen de kramen.

Deze ‘Gipsy-market’ wordt overal als attractie aangekondigd en een attractie is het zeker.
De wagens, geen vrolijke karren met paarden ervoor, maar geblutste busjes met luifels en uitgebouwde aanhangers, staan in een dubbele kring opgesteld.
Binnen in één van de busjes zie ik man languit op een matras liggen, kinderen spelen overal tussendoor en het zijn vooral de vrouwen die de mensen tot kopen proberen te verleiden.

De kleurrijke waren liggen op planken en schragen of hangen aan de wagens. 
Korsetten van respectabele omvang, sokken in alle denkbare kleuren, potten, pannen, tassen, aardewerk, armbandjes, kettinkjes en sjaals, wat je maar kunt bedenken is hier te koop. 
Alles tegen variabele prijzen. Het kost nooit, wat ze de eerste keer zeggen dat het kost. De echte prijs hoor je pas als je wegloopt. 

Dan zie ik en grote forse, donkere vrouw staan. Goud schittert in haar oren en rinkelt om haar rusteloos bewegende armen. Haar gouden ringen blinken, als ze met brede gebaren de mensen tot stilstaan probeert te bewegen. 
Overtuigend showt ze haar kleurrijke waar. Ze verkoopt schoenen, tassen, armbandjes en sjaals. Snel sprekend in een onverstaanbare mengelmoes van talen prijst ze nu eens het één en dan weer het ander aan.
Als de aandacht verslapt en teveel mensen dreigen door te lopen, pakt ze iets nieuws van haar kraampje en begint met verve een nieuw verhaal.

Een meisje blijft staan en past een schoentje. Ze doet het weer uit en wil doorlopen, maar de vrouw praat en argumenteert, ze doet er een panty bij. Nog steeds twijfelt het meisje, nu gaan er een paar euro af en het meisje zwicht.
Ik kijk even kritisch opzij, het lijken mij geen stevige stappers. 

Midden tussen al het geroep en gewoel zit een wat oudere man op een stoel, hij lacht en speelt met een meisje van een jaar of zes. Samen hebben ze het temidden van alle hektiek heel gezellig. Ze zijn gewend aan het geschreeuw en ruiken de al die luchtjes allang niet meer. Het meisje lacht en praat vrolijk met de man.

Even later laat de grote zigeunervrouw alles in de steek en komt bij hen zitten. Opeens zijn ze een gewone familie. 
Qua leeftijd lijken het mij de opa en oma van het kind. De vrouw doet mee met hun spelletje en lacht ontspannen met hen mee. Ze aait het meisje over het hoofd, neemt haar op schoot en knuffelt haar.
Dan staat ze weer op en tackelt de volgende voorbijganger, want er moet brood op de plank komen.

Het moment blijft me bij. Een familie die leeft vanuit een busje en rondtrekt door het land van zigeunermarkt naar zigeunermarkt.
Schreeuwend, afdingend, lovend en biedend zijn ze een toeristische bezienswaardigheid.

Maar ook een gewone familie.