woensdag 24 september 2014

Made in China


Boven in mijn kast liggen warme truien die op het winterseizoen wachten. 
Daarachter verstopt in een hoekje zit Afong met haar kindje Yki. 
Afong is mijn Chinese pop. 
In haar poppenleven wisselden tijden van mijn toegewijde liefde en tijden dat ik haar volkomen vergat elkaar af.
Toen Ik haar kreeg was ik dolblij en gaf haar de naam van onze vriendelijk Chinese bediende Afong.
Als ik haar liefhad zaten zij en Yki prominent op mijn bed mijn kamertje rond te kijken. In tijden dat ze mij onverschillig lieten slingerden ze rond tussen het andere speelgoed in mijn donkere kast. 

Het moet in zo’n onverschillige periode zijn geweest dat haar neus beschadigd raakte. Haar kwetsbare hoofdje van gelakt porselein kon niet tegen mijn barbaarse behandeling.
Yki droeg ze in een draagzak op haar rug en op een dag raakte ook Yki’s neusje beschadigd. Gelukkig bleven beide popjes en de draagzak ondanks mijn slechte zorgen bewaard.

Haar jasje is inmiddels verschoten en niet meer helemaal schoon te krijgen. 
Haar broek is op een dag zoekgeraakt en ze moest het jaren zonder doen. 
Aan de verkleuring van haar jasje is niets meer te doen en het model is te ingewikkeld om opnieuw te maken. 
Maar om haar weer decent aan te kleden, heb ik haar laatst wel een nieuwe broek gegeven.

Het was achter in de jaren vijftig dat ik Afong tijdens onze vakantie in Hong Kong kreeg en rond diezelfde tijd werd hier in het westen Barbie geboren. 
Anders dan mijn wat plompe Afong met haar met rechte, stevig opgevulde lijfje, korte beentjes en glimmend zwart gelakte haartjes was Barbie vanaf haar geboorte een ‘vrouw van de wereld’.
Lange blonde haren die losjes over haar schouders hingen, een geprononceerde boezem, een heel smalle taille en ellenlange benen. 
Een figuurtje waardoor veel meisjes net zo wilden worden als zij. 
Dat gevoel riep Afong bepaald niet op.

Barbie’s kleding werd door de fabrikant steeds vernieuwd en vele ‘zussen’ met evenzovele fraaie jurken en accessoires volgden. 
Waar Afong haar broek verloor en het nu met een niet bijpassend tweedehandsje moet doen, werd Barbie steeds meer een prinsesje.

De Barbies die nu mijn huis bevolken zijn vroeger nooit van mij geweest. Barbie was vanwege haar sexy uiterlijk die eerste jaren behoorlijk taboe in veel degelijke Hollandse gezinnen, dus ook bij ons.
Nee, de Barbies die hier met een wolk van prinsessenjurken in de kast liggen heb ik een keer op Koninginnedag voor mijn kleindochters aangeschaft, hoewel ik ze nog steeds niet echt mooi vind.
Maar de kleine meisjes van nu weten niet beter en kleden ze aan en uit en spelen er veel mee. Laatste bekeek één van hen peinzend de blote figuurtjes en merkte laconiek op: ‘Ze hebben wel erg grote borsten, hè Oma?’
‘Eh, ja.’

Afong en Barbie zijn nu allebei dames van in de vijftig, maar anders dan wij hebben zij de eeuwige jeugd.  
Afong is nog steeds de jonge Chinese moeder met het kindje op haar rug en wereldfaam zal zij nooit verwerven. 
Barbie heeft heeft met haar ranke figuurtje een iconische status gekregen, al is dit wel tot wanhoop van velen. 

Op hun rug staat bij allebei: ‘made in China’.
China maakt voor elk wat wils.





woensdag 17 september 2014

Volg de pijlen

Aan de grond genageld sta ik bij het hekje van onze achtertuin en overzie de ruimte tussen de garages. 
Het is onweerlegbaar duidelijk dat Sander hier is geweest.
Op de garagemuur rechts staat in smerig bruin ‘Sander’ gespoten met daaronder een pijl naar van de volgende garage. 
Daar staan twee kleinere pijlen en vervolgens op het dichtstbijzijnde schuurtje een laatste pijl naar ons tuinhek en het woord ‘hier’. 
Alle letters en pijlen druipen droeve tranen tot op de stoep, het ziet er vreselijk uit. 

Ik ga eerst Sander maar eens zoeken.
Hij is voor ons huis met een groep jongens aan het spelen. 
‘Sander, ga je mee?’ 
Hem hier met al die toehoorders eromheen aanspreken, lijkt me niet ideaal. 
De spuitbus ligt op de grond. 
Ik knik ernaar: ‘Is die van jou? Neem die dan ook maar mee.’
Wat onzeker kijkt hij mij aan en raapt hem op. Zo te zien begint hij nattigheid te voelen. Sander doet altijd eerst en denkt dan pas na.

Achter het huis blijf ik staan en wijs: ‘Wat heeft dit in vredesnaam te betekenen?’
‘Ik vond een spuitbus en toen heb ik op de muur gespoten,’ en heel trouwhartig er achteraan: ‘Ik zal het wel schoonmaken, hoor.’
Ik bekijk de spuitbus: ‘Tectyl’. 
Daar kunnen water en een borstel weinig aan doen.

Op dat moment komt mijnheer de Ruyter thuis, hij parkeert zijn auto voor de deur van zijn bespoten garage. Verbijsterd kijkt hij rond en blijft dan gelijk maar even staan voor een praatje over de aansprakelijkheid.
‘Waar heb je die spuitbus gevonden?’ vraag ik Sander voordat ik hem tot nader order naar zijn kamer stuur.
‘Die lag daar.' Hij wijst naar de plek waar de Ruyter zijn auto net heeft geparkeerd.

Deze verschiet van kleur en kijkt naar de spuitbus, die ik inmiddels als het corpus delicti in een plastic tas heb veiliggesteld. 
‘O ja, die wilde ik nog opruimen. Hij rolde onder de auto en ik wilde hem oprapen als ik de auto had verzet, maar dat ben ik vergeten. Ik dacht dat hij leeg was, maar als ik zo kijk was dat nog lang niet het geval.’
Ruiterlijk zegt hij erachteraan: ‘Het is dus ook mijn schuld.’ 

Inmiddels komen ook de andere gedupeerde buren erbij staan. 
Ik beloof hen dat alles schoongemaakt zal worden en ga de verzekering bellen.
De juffrouw aan de telefoon is weinig toeschietelijk en zegt dat vandalisme niet onder de WA valt, maar dat ze de volgende dag iemand zal langssturen.

Nerveus wacht ik de volgende morgen op zijn komst. 
Wat zal het wel niet kosten als we het reinigen zelf moeten betalen?
Als hij arriveert neem ik hem mee naar de 'Plaats Delict' en kijk hem bezorgd aan: 
‘Dit is het.’ Met een wijds armgebaar omvat ik de smerig bekladde garagemuren waarop de druipende bruine tranen inmiddels zijn opgedroogd.

Tot mijn verbazing begint hij te lachen. ‘Mevrouw, dit is geen vandalisme, dit is puur onbenul! Vandalisme is opzettelijke vernieling van andermans eigendommen en in dat geval had hij wel iets anders gespoten. Tot een bepaalde leeftijd gaan we daar coulant mee om.’
Opgelucht bied ik hem koffie aan terwijl we de papieren invullen.

Een paar dagen later arriveren twee mannen in beschermende kleding en met mondmaskers voor. Hun wagentje met generator, hogedrukspuit en heel veel chemische troep staat urenlang te brommen en te spuiten. Het kost vele liters water en schoonmaakmiddelen voor de muren uiteindelijk weer schoon zijn.


Lichte uitgebeten vlekken op de garages herinneren ons jarenlang aan Sanders bewegwijzering.



woensdag 10 september 2014

Ávrio


Hoe leven pissebedden eigenlijk? Wat eten ze, zijn het groepsdieren? Pissebed, wat een raar woord, waarom heten ze zo?
Deze vragen en nog andere dobberen door mijn hoofd, terwijl ik kijk naar de pissebedden die wat zwalkend langs de plint van onze hotelkamer kuieren. Die pissebedden zelf zijn niet verontrustend, ik heb ze nog nooit ergens op zien klimmen, dus ik lig hier wel veilig.

Op het bed naast mij ligt een bult van tassen, badhanddoeken en kleren, de niet opgeruimde restjes van een ochtend op het strand. 
Tegen de airco-kou kruip ik diep weg onder de dekens en drijf rozig steeds verder weg.
Dan dringt geklop tot mij door. Is dat op mijn deur?

Ik probeer zo hard mogelijk: ‘nee!’ te roepen, maar meer dan een gepiep komt er niet uit.
Het wordt dan ook niet gehoord want de kamerdeur gaat open en kletsend met iemand op de gang komt het kamermeisje binnen.
Ach laat maar, ze komt schone handdoeken brengen, dat kan ze prima zonder mij.

Ze ziet me niet daar achter mijn bult en diep onder de dekens. Ik blijf stil liggen want ik ben niet op ontvangst gekleed. Vanuit de badkamer roept ze naar de gang. Dan marcheert de man die elke dag de minibar aanvult de kamer in.
Nu heb ik opeens een forse Griek in mijn kamer.
Ik besluit dat het beste is me niet te bewegen tot hij weg is.

Hij telt uitgebreid alle likeurtjes en zet ze in het gelid, daar doet hij vreselijk lang over. 
Had ik nu toch maar geroepen dat ik hier lag en dat ze later terug moesten komen. Het wordt met de seconde moeilijker om ‘hier lig ik’ of ‘eruit’ te roepen.
Na het tellen van de drankjes vult hij het lijstje in. Wat schrijft hij in vredesnaam op? Wij hebben niets gebruikt.

Gebonk en zware stappen in de gang kondigen een nieuwe bezoeker aan.
Deze hoeft niet eens te kloppen want de drankjesman is nog volop bezig en de deur staat wagenwijd open.
Het is de klusjesman met een grote houten kluskist. 

Weer ontspint zich een levendig gesprek. Onze schuifdeur loopt steeds uit de rails en hij komt hem repareren. Ik overweeg niet eens meer te zeggen dat ik er ben en laat hen rustig hun werk doen. 

Ze wijzen naar de pissebedden praten erover ik vang een paar keer: ‘ávrio, ávrio’, op, ’morgen, morgen.’
Zouden morgen de pissebedden aan hun eind komen?
De deur is klaar en broederlijk verlaten de heren mijn kamer.

Iemand schudt aan mijn schouder:
‘Ik maak je maar wakker want als je er nu uitkomt kun je nog een poosje lekker in de zon zitten; je slaapt al zo lang!’
Verontwaardigd zeg ik ‘Slapen? Ik ben helemaal niet aan slapen toegekomen! Het leek hier de Coolsingel wel. Eerst het kamermeisje, toen de drankjesman en daarna ook nog een klusjesman voor de deur. Het is hier gewoon spitsuur geweest.’
Meewarig schudt hij zijn hoofd: ‘Ik heb een paar keer bij je gekeken, maar je sliep als een marmot.’

Ik kijk naar de schuifdeur, die is nog steeds kapot, in de badkamer liggen nog steeds geen schone handdoeken en de likeurflesjes staan nog steeds in vrolijke wanorde.

Hopelijk komt er morgen wel een eind aan de pissebeddenplaag.






dinsdag 2 september 2014

Wie wat bewaart


Wonderlijke schimmels hebben een waar kunstwerk gemaakt van mijn oude, kromgetrokken broodplank.
Als hij niet zo stonk zou ik hem als abstracte kunst aan de muur kunnen hangen.
Een oude schoenendoos die tussen de muur en de stellingkast ligt, is zo dik wit beschimmeld dat het wel een konijntje lijkt. Ik voel geen behoefte hem te aaien. 

Dat we flink moeten opruimen is helder. 
De oude glas-in-loodlamp, de telescoop en een overbodig geworden bureaustoel, alles moet weg. Ongemerkt is onze kelder dichtgeslibt met overtollige huisraad en dingen die we ‘een keer’ naar de stort moeten brengen.
De kinderen hebben meegenomen wat ze wilden hebben, maar nu moet de rest rigoureus worden aangepakt.

Gerafelde tuinstoelkussens verdwijnen in een zak, twee kapotte koffiezetapparaten en een waterkoker zonder deksel gaan in een doos.
In de hoek blijkt een heel regiment totaal verroeste verfblikjes te liggen. Die zijn aan de achterkant  van de plank geduwd toen er aan de voorkant steeds nieuwe blikjes werden neergezet.
Een loodzwaar blik vol lege batterijen, een verschoten parasol met geknakte baleinen, vele meters verbogen gordijnrails en heel veel latten en latjes. Langzaam wordt de auto meer dan vol.

Omdat onze kelder nooit helemaal droog is, tieren daar zichtbaar en onzichtbaar allerlei schimmels en vochtcultures.
De auto stinkt al snel doordringend naar ‘kelder’ en om de beurt niesend rijden we naar de stort. We gruwen bij het idee dat we hier ongestoord bovenop geleefd hebben. 
Op de stort sorteren we alles braaf in chemisch-, hout-, plastic- en restafval terwijl een ronddrentelende meneer controleert of we het allemaal wel goed doen.
Bij thuiskomst schrobben we onze handen langdurig in een poging de smerige schimmellucht eraf te krijgen.

Dan gaan we dozen vullen voor de kringloopwinkel. Wie weet kunnen we anderen nog blij maken met al die plantenmanden en -mandjes, potten en potjes, vazen en vaasjes die hier nooit meer worden gebruikt. Vooral niet nadenken wat ik er zelf ooit nog mee zou willen doen. De tijd van verpotten en verspenen heb ik gehad.
Weg ermee.

Als we weer thuiskomen na ons kringloopwinkel-ritje lopen we hoopvol de keldertrap af. We verheugen ons op het rondlopen door een bijna lege kelder die alleen nog even aangeveegd hoeft te worden.
Niets blijkt minder waar. Wat zat er toch in al die dozen? Hoe bestaat het dat we vier auto’s vol weggereden hebben?

We kunnen hier beneden nauwelijks zien dat er iets weg is.
Nou ja, de bloempotten staan niet meer op zulke heel hoge stapels en de vazen staan niet meer als scheve torens van Pisa tegen elkaar aangeleund.
Ook breek je je nek niet meer over al het rondzwervende hout, maar toch, het is niet bepaald zo dat we een opgeruimde kelder hebben.

Dan valt mijn oog op een paar oude vrienden, die jaren hier achter al die rommel hebben staan verstoffen: mijn witte chocoladeketel ooit gekregen van een antiek verkopende vriendin, de lampetkan met het blauwe randje, Oma’s gebloemde kaasstolp van Maastrichts aardewerk en de boerenbont-achtige theepot waar ik met de kinderen ’s middags altijd thee uit dronk.

Gelukkig, wie wat bewaart die heeft wat.