woensdag 26 maart 2014

Doelgroep

Tegenwoordig kan ik rustig door de stad lopen zonder door allerlei ijverige idealisten en krantencolporteurs aangeklampt te worden. 
Ik hoor gewoon niet meer tot hun doelgroep. 
Ze zoeken jonge mensen die nog een lang donateurs- of abonnementsleven voor zich hebben. Bovendien hebben ouderen al zo vaak een afwerend antwoord bedacht, dat ze hen zelden meer kunnen winnen.
Maar op deze zonovergoten lentemiddag in het centrum, word ik een paar keer toch aangesproken:

‘Mevrouw, weet u wat de longen van de wereld zijn?’
‘Ja, het Amazonegebied,’ antwoord ik als het braafste meisje van de klas.
De jongen deinst verschrikt achteruit en lacht wat verlegen. Dit is hem kennelijk nog nooit overkomen, maar ja, aardrijkskunde was ooit mijn lievelingsvak.
‘Zo, zo, u weet uw weetje!, Weet u dan ook dat het daar heel slecht mee gaat?’
‘Ja hoor en ook dat we daar wat aan moeten doen. En dat doe ik al heel lang, langer zelfs dan jij bestaat. Succes dus verder vanmiddag met het winnen van onwetenden.’
Een beetje flauw van mij hem zo lik op stuk te geven.

Vandaag gunt de Volkskrant-jongen iets verderop mij ook een proefabonnementje, zou dat door het zonnetje komen?
‘Mevrouw, wilt u een fijne dikke weekeindkrant met de mogelijkheid van een proefabonnement voor maar een tientje?’
Ook deze nijvere colporteur moet ik teleurstellen: ‘De Volkskrant van vandaag heb ik al uit en dat abonnement heb ik al veertig jaar. Eigenlijk vind ik dat wij als trouwe lezers eerder recht op korting hebben dan de nieuwe lezers.’
Verbaasd staart de jongen mij aan en stamelt: ‘Ja, ja, daar zegt u wat. Daar heb ik nog nooit over nagedacht.’
‘Nee, maar ik wel. Succes verder!’ Ik loop weer door.
Klonk dat wat zuur?

Een nieuwe, hippe cosmetica-zaak laat mooie meisjes rozen uitdelen aan potentiële klanten.
Ik verwacht niet dat ik tot hun doelgroep behoor, vanmorgen ben ik zelfs mijn vleugje lippenstift vergeten. 
Maar vrolijk lachend komt een meisje op me af: ‘Mevrouw, mag ik u deze roos aanbieden namens onze nieuwe winkel, er zit ook een kortingsbon aan. We vinden het leuk als u een keertje langskomt.’
Natuurlijk weet ik wel dat dit een standaardzinnetje is, maar het voelt toch vrolijk makend goed.
Ik pak de roos aan, bedank haar en zeg dat ik zeker eens zal komen kijken.
Ik meen het ook nog.

Ook de supermarkt heeft vandaag zijn voorjaarsjasje aangedaan. De bloemenhoek staat vol geurende hyacinten, gele narcissen, uitbundige bossen tulpen en lange bloesemtakken.
Op de stellingen staan rijen dik vrolijke paashazen in het gelid en kleurige paaseitjes liggen in met geel crêpepapier versierde manden. De lente is begonnen en Pasen komen eraan!

Ineens voel ik een klein handje in mijn hand. Ik kijk naar beneden: ‘Oma…’
Een wildvreemd kind trekt aan mijn arm: ‘Oma, mag ik….’, als hij opkijkt schrikt hij en laat gelijk mijn hand los. 
Zoekend kijkt hij om zich heen.
Dan ziet hij opeens zijn eigen oma iets verderop tussen de schappen staan: ’Oma!’ roep hij en rent met een verwarde blik achterom naar haar toe.

Omdat ik op straat steeds aangesproken werd, hoopte ik even dat ik vandaag dankzij de lente een jeugdige uitstraling had gekregen. Maar ja, dit jongetje heeft me weer met beide benen op de grond gezet:
Donkerblauwe jas, witte haren en dus: ‘Oma’.
’t Is niet anders. 





woensdag 19 maart 2014

Vrolijke fluiter


‘Mevrouw, ik ben de buurman van de familie Wissel. Mevrouw Wissel heeft mij gevraagd u persoonlijk te laten weten, dat haar man vanmorgen bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen. Pierres auto raakte in brand en hij kon er niet meer uitkomen.’
Sprakeloos staar ik hem aan, oom Pierre is omgekomen door een autobrand. Vorige week was hij nog hier. 
Boven huilt mijn, van de bel wakker geschrokken, baby.

Met zijn enorme gestalte en stem domineerde oom Pierre makkelijk een kamer vol mensen; hij was muzikaal, creatief, luidruchtig en meestal heel gezellig.
Hij kon fluiten als een kanariepiet en deed dat liefst de hele dag, je kon hem altijd al van verre horen aankomen.
Lange hoge trillers resoneerden door het trappenhuis van de flat als hij naar boven kwam.
In de kerk floot hij melodieus met het orgel of de piano mee en voor een vrolijke tegenstem draaide hij zijn hand niet om. Ik genoot altijd van zijn onconventionele bijdrage aan de kerkdiensten en van zijn vrolijke gefluit in de straat, in de auto en op vakantie.

In zijn kelderbox had hij een complete werkplaats ingericht. Aan één wand hingen al zijn gereedschappen keurig gerangschikt en klaar voor gebruik.
Op mijn manier knutselde ik ook graag en dat schiep een band. Toen ik een jaar of tien was maakte ik voor mijn moeder een dienblad met als versiering een blokpatroon van afgebrande lucifers.
Om lekker op te schieten brandde ik steeds een heel doosje tegelijk af.

In vertrouwen vertelde ik oom Pierre hoe ik op mijn zolderkamertje creatief bezig was voor mijn moeder. Mijn plan om voor mijn moeder iets te maken vond hij leuk, maar mijn werkwijze absoluut niet:
‘Ben je helemaal niet goed snik! Kom zaterdag maar naar mijn kluskelder dan mag je mijn spullen gebruiken. Geen vuur meer op zolder, het hele huis had wel kunnen afbranden, met vuur valt niet te spotten!’ 

Het was gezellig in zijn kelder. Hij floot zijn riedels en hoge trillers, ik mocht zijn gereedschap gebruiken en de lucifers werden nu onder zijn toeziend oog gecontroleerd afgebrand. Toen alle blokjes geplakt waren gaf hij mij een bus lak om het alles af te lakken. Het dienblad is, met dank aan oom Pierre, jaren in gebruik geweest.

Wij verhuisden, zij verhuisden en dat een paar keer en opeens wonen we weer dicht bij elkaar.
Ons huis ligt nu dicht bij zijn werk en ongeveer één keer per week komt hij in zijn lunchpauze fluitend ons tuinpad op. Als hij binnenkomt word ik bijna gesmoord in zijn berenomhelzing en daarna installeert hij zich voor een mok koffie en een praatje.

En vandaag is iemand mij komen vertellen dat mijn oom Pierre nooit meer zal fluiten. 
Dat het vuur waar hij mij voor waarschuwde zijn leven heeft genomen.
Langzaam rollen de tranen rollen over mijn wangen terwijl ik mijn baby verschoon en voed. 
Dan schiet één van zijn lievelingsmelodieën mij te binnen en zachtjes zing ik het voor mijn kindje: ‘Jesu joy of mans desiring…’  
Hij floot alle melodie-lijnen, tegenstemmen en intervallen die Bach verzon achter elkaar door en bedacht er zelf ook nog wat variaties op. Tot aan de slotzinnen:

‘Thou dost ever lead Thine own
In the love of joys unknown.’

‘U zult uw kinderen steeds leiden
tot in onbekende liefde en vreugde.’



woensdag 5 maart 2014

Hooligan aan boord


Een lange, slungelige man wringt zich uit zijn krappe vliegtuigstoel en zegt luid:
‘Ik moet toch echt even naar het toilet, hoor! Kan ik er langs?’
Het cabinepersoneel serveert juist koffie en andere dranken en hun wagentje verspert het gangpad. De man wurmt zich er langs en geeft luidruchtig commentaar op de krappe doorgang.

‘Ik kan het toch ook niet helpen, dat ik een stoel midden in het vliegtuig heb? Die heb ik gewoon gekregen.’ Met zijn lange getatoeëerde armen, die dun uit de mouwen van zijn t-shirt steken, zwaait hij rond om zijn betoog kracht bij te zetten.
Als hij terugkomt zegt de purser dat hij moet wachten tot de drankjes-ronde klaar is.
‘Nou ja, doe me dan nog maar een pilsje.’ zegt de man. 
Met een humeurig gezicht voldoet de purser aan zijn verzoek.

De man ploft met zijn pilsje op de lege stoel naast ons en stelt zich luidruchtig voor: ‘Hallo, ik ben Daan en ik heb altijd pech als ik vlieg.’ 
Hij begint een kleurrijk verhaal over de vluchten die voor hem problematisch verliepen.

‘Eén keer vloog ik na een voetbalwedstrijd met vrienden terug en Jaap Stam zat ook in het vliegtuig. We hadden gewonnen en dus we hadden het heel gezellig met elkaar. Pilsje drinken, een beetje gebbetjes maken, we waren misschien wel wat rumoerig. Maar elke keer kwamen ze mij waarschuwen, terwijl ik niet anders deed dan de anderen! En waarachtig, toen we aankwamen wachtte de ‘Security’ mij op en ik moest meekomen, terwijl ik echt niets gedaan had. Dat zei Jaap Stam ook nog, maar die lui luisterden niet, die wisten waarschijnlijk niet eens wie Jaap Stam was. Snap jij dat nou?’
Nee, wij snappen het ook niet.

‘Eerlijk, zeg nou zelf, ik ben toch geen hooligan, zie ik er soms uit als een hooligan? Ik ben een doodgewone jongen van de straat en doe geen vlieg kwaad. Maar toch pakken ze mij steeds. Ik snapt er niets van. Ik ben altijd de sigaar als ik vlieg.
Een paar jaar geleden op weg naar Portugal kwam ik ook in de problemen en echt, ik deed helemaal niets.  
Mijn moeder heeft daar een stacaravan en je kunt al voor 100 euro naar Faro vliegen. Mijn moeder zit in Nederland in een sociale huurwetwoning en is altijd acht maanden in Portugal en vier in Nederland om haar woning en haar uitkering niet te verliezen. Logisch toch?
Als zij in Nederland zit, ga ik lekker naar haar caravannetje in de zon, makkelijk zat. Zit ik mooi gratis een paar weken in Portugal. Nou, toen hadden we op de heenreis in het vliegtuig een discussietje, niets bijzonders. Een beetje grote monden en hier en daar een duwtje. Maar op de luchthaven van Faro pakten ze mij op en ik mocht twee jaar niet met Transavia vliegen. Snappen jullie dat nou?’
We schudden ons hoofd; wij snappen het ook niet.

‘En een keer op weg naar Amerika, zei ik voor de gein dat ik halal wilde eten. Ik kreeg geen halal eten, maar ze gaven het wel door aan de Security. Prompt werd ik bij de douane opgepakt en zelfs bijna teruggestuurd. Zie ik er soms uit als een Arabier of als een terrorist? Ik snap er niets van, jij wel?’
Nee, wij hebben nog nooit zoiets meegemaakt.

‘Ik snap niet hoe het kan, maar ik heb altijd problemen in de lucht.
Nou ja, laat maar, dit keer wil ik er zonder problemen komen. Dus meneer de purser, doe mij nog maar een biertje.’