woensdag 18 februari 2015

Tophit uit ’63

Francoise Hardy
Tous les garçons et les filles de mon âge
se promènent dans la rue deux par deux
tous les garçons et les filles de mon âge
savent bien ce que c'est d'être heureux
et les yeux dans les yeux et la main dans la main
ils s'en vont amoureux sans peur du lendemain            

Zwaaiend en zwierend met mijn schooltas neurie ik de tophit van Francoise Hardy. 
Mijn schoolfrans is nauwelijks toereikend om te snappen wat ik zing, maar ik dans en huppel vrolijk op de melodie.
Het wordt al snel donker op de stille kade. Wat verderop staat een witte kever met een Duits nummerbord aan de kaderand geparkeerd. Als ik vlakbij ben stapt er een man uit.

‘Koen jij helpen? Wij zoeken Soestdijkkade.’
Argeloos, nog helemaal in mijn vrolijke vrijetijds-stemming antwoord ik onbevangen: 
‘Ja hoor! U moet omkeren, het water blijven volgen en dan komt u er vanzelf.’
De man kijkt mij aan. ‘Danke wel, wir waren verdwaald. Loest je marzipan?’
‘Nee ik niet, maar mijn moeder wel!’
‘Iek heb achterin de auto op de hoedenplank een doos vol liggen. Pak maar voor haar.’
Aarzelend kijk ik in de auto. Daar zit nog een man die mij breed toelacht en ik zie een doos met het opschrift ‘Lübecker Marzipan’ op de hoedenplank staan.

‘Toe maar, je mag zoveel pakken als je wilt.’
Ik aarzel, maar doe wel een stap naar voren. De bestuurdersstoel is tegen het stuur geklapt, maar toch lijkt de ruimte bij de achterbank me opeens erg krap. 
Ik leg mijn hand op de voorstoel en zet mijn voet op de dorpel van het portier. De man in de auto grijpt mijn pols en probeert me naar binnen te trekken: ‘Kom maar, niet bang zijn, guck da ligt het.’
De man op de kade komt dicht achter mij staan en duwt mijn hoofd naar beneden en zegt: ‘Vorsicht! Niet je hoofd stossen.…’

Nu flitsen opeens alle alarmlichten aan en weergalmen alle waarschuwingen door mijn hoofd: ‘Nooit met vreemden spreken.’ ‘Nooit met vreemden meegaan.’ ‘Pas op voor rare mannen.’
Wat voor vreselijke dingen er dan kunnen gebeuren weet ik ook niet, maar opeens besluit ik dat niet af te wachten. Ik ruk mijn arm los, schop fel tegen de schenen van de man bij het portier en stamp met de stevige hak van mijn schoen zo hard mogelijk op zijn voet. 

‘Hé, wat machs doe nou?’ hoor ik hem foeteren. Ik voel zijn hand net misgrijpen als hij probeert mijn arm te pakken terwijl ik ervandoor ren.
Mijn dravende voetstappen weergalmen over de stille kade. Ze worden dof als ik het zanderige gedeelte bereik. Mijn hijgende ademhaling schuurt in mijn keel. Met felle steken in mijn zij bereik ik de overkant en ren naar de flats. Opgelucht dat ik nu zes bellen binnen handbereik heb durf ik om te kijken.
Niets meer te zien, de witte VW-kever is verdwenen.

Gelukkig is de deur van één portiek open, ik glip naar binnen, sluit de deur en plof hijgend neer op de onderste traptrede. 
Zou hij omrijden naar deze kant van de kade? 
Mijn hart bonkt van angst. 
‘Moi, je vais seule par les rues,’ ik ben inderdaad alleen op straat. 

Maar wat is er nu concreet gebeurd? Hadden ze eigenlijk wel kwaad in de zin?
Ik blijf een poosje zitten en overdenk mijn situatie. Wat moet ik thuis vertellen? Ik ga steeds meer twijfelen en besluit niets te zeggen.
Als ik ben uitgehijgd sta ik op, kijk de kade af naar links en naar rechts, haal diep adem en ga stoer zacht zingend het portiek uit:

‘Tous les garçons et les filles de mon âge….
ils s'en vont amoureux sans peur du lendemain

Alle jongens en meisjes van mijn leeftijd……
ze zijn verliefd, zonder angst voor morgen.

Gevoel voor drama heb je in overvloed als je dertien bent.





woensdag 4 februari 2015

Li-Ang


Achter ons huis van gevlochten palmbladeren ligt een betonnen vloertje. Op een klein krukje zit Li-Ang daar de was te doen. 
Haar kleurige Chinese hoed beschermt haar tegen de zon, terwijl ze onze familiewas in een grote teil wast en spoelt. 
Li-Ang is onze Chinese wasvrouw. Haar blauw-zwarte haar hangt in een glanzende vlecht tot onderaan haar rug. 
Wij, blanke meisjes met kortgeknipte haartjes, kijken er altijd weer vol verbazing naar die donkere haarpracht. Dat je toch zulk lang, dik, zwart haar kunt hebben!

Tegenover haar zit, op net zo’n krukje, haar tegenbeeld: mijn kleine zusje. 
Tenger, hoogblond, met korte, bijna witte haartjes en een doorschijnend blank huidje, dat voortdurend tegen de felle tropenzon moet worden beschermd.
Achter het huis is het koel en mijn zusje geniet ervan hier te zijn, hier kan ze eindeloos met water kliederen en is de hitte van de tropendag niet zo voelbaar. 

Li-Ang praat Chinees tegen haar en mijn zusje kan helemaal nog niet goed praten, maar die twee begrijpen elkaar prima.
Opeens landt een grote neushoornkever, waarschijnlijk aangetrokken door de verkoeling van het water, ratelend op het straatje. 
Met een stroom onverstaanbare Chinese woorden jaagt Li-Ang hem weg en gooit handenvol water uit de teil achter hem aan. Nijdig zoemend vliegt hij weg. 

In het hoge gras rondom, onder het huis en langs de slootkant huizen niet alleen kevers in alle maten en soorten maar ook schorpioenen, slangen, ratten en termieten.
Onze Chinese bedienden gaan ze voortvarend te lijf. Afong, onze huisbediende, heeft laatst een slang bij de staart gepakt en door de raamopening naar buiten geslingerd waar de tuinman hen met een stok heeft doodgeslagen. Li-Ang ging doeltreffend een schorpioen te lijf die uit het doucheputje omhoog kwam. 
Voor ons geldt de regel: Altijd, alles eerst controleren, vooral je schoenen en je bed voor je erin stapt en nooit op blote ‘kakkies’ (voeten) lopen. 

Mijn zusje heeft nu een nieuw spelletje ontdekt: net als Li-Ang het water met handenvol uit de teil gooien.
Vol enthousiasme probeert ze alles zo nat mogelijk te maken. Li-Ang aait over de zachte blonde haartjes van mijn zusje. 
In het begin kon ze niet geloven dat die zachte witte haartjes echt waren. 
De oogjes vond ze zelfs een beetje eng, zulke lichte ogen had ze nog nooit gezien en hoe kon het kleine meisje daar nu goed door kijken? Kwam dat niet door een ziekte of door een boze geest?

Voorzichtig heeft ze mevrouw er naar gevraagd maar die verzekerde haar: ‘Ze is niet ziek of behekst, in ons land is dat heel gewoon. Ze is zo geboren en kan heel goed zien. Dat merk je toch wel?’
Nu adoreert ze ‘haar’ blanke, blonde meisje en vindt het leuk dat het kleintje zo graag bij haar komt spelen. 
Als ze met de andere wasvrouwen bij elkaar zitten schept iedereen altijd op over hun blanda kinderen, maar niemand heeft zo’n mooi blond meisje als zij!

Dan komt mijn moeder naar buiten en neemt mijn natte zusje mee.
Ze moet gaan slapen. De kamer wordt gecontroleerd op ongedierte en de klamboe goed dichtgevouwen. 

Li-Ang zingt zachtjes een liedje dat door de raamopening gehoord kan worden.
Een Chinees slaapliedje voor een blond, Nederlands meisje.