woensdag 28 augustus 2013

Live muziek


Onze vitrages dansen zachtjes in de zomeravondbries, een flard muziek glipt mee naar binnen. Veel buurtgenoten zijn nog op vakantie, het is stil in de tuinen om ons heen.
Maar zij is thuis: degene die onze zomeravondconcerten speelt. 
Genietend luisteren we naar haar zachte pianomuziek, die de wind met de opbollende gordijnen meebrengt tot in ons huis.

Voor haar vereist het ieder jaar weer moed om met de deuren open te spelen. 
Ze is al 74 en bang er anderen mee te storen. 
Dit jaar duurde het ondanks het mooie weer, verontrustend lang voor we haar hoorden.

We zagen haar een keer op straat en raakten aan de praat, zoals dat gaat met buurtgenoten.
‘Hoe is het met je? Gaat het goed?’ 
‘Ja, prima en met jullie?’ 
‘Met ons is het ook goed, alleen we missen je pianospel zo!’
Ze glimlachte wat weemoedig en zei verontschuldigend: ‘Jullie hebben gelijk, ik speel al veel te lang niet meer.’

Sinds die dag danst iedere avond de muziek weer door de tuinen. 
We genieten ervan en blijven gewoon rustig zitten luisteren naar haar mooie klassieke spel. 

Maar ik voel me ook wat schuldig. 
Wat weten we tenslotte van haar? Ze kan wel een groot verdriet of verlies hebben geleden en dan bemoeien wij ons ineens met haar muziek!
Ik besluit haar een bloemetje te brengen als dank voor haar moed om te spelen en de mooie muziek. 

Wanneer ze weer eens speelt, stap ik snel op de fiets.
Het is een hete dag geweest en de meeste bloemen in de winkel verkeren in deplorabele staat. Daarom wordt het een plant voor in de tuin, eigenlijk ook veel beter met dit weer.

Wanneer ik aanbel klinkt binnen een zwak, astmatisch belletje.
Dan blijft het stil. Ze is dus òf direct na het spelen een ommetje gaan maken, òf ze zit in de tuin en hoort het sneue belletje niet.

Ik laat hem nog een paar keer hijgen, maar het blijft stil.
Dus loop ik met mijn plantje om naar de tuinpoort.

Ik klop en roep: ‘Eline, ben je in de tuin?’ 
De sleutel draait knerpend om en de deur gaat krakend open. Verbaasd kijkt ze om het hoekje. Niet zo vreemd, want we overlopen elkaar bepaald niet.

‘Hallo, ben jij het, kom erin, is er wat?’ 
De pluimhortensia spreekt voor zich en op het bijgesloten kaartje staat een bedankje.
Ze is verrast en aangedaan. Maar ook dankbaar, dat we haar onlangs dat zetje hebben gegeven, dat ze nodig had om weer te gaan spelen.

Blij zegt ze: ‘Wat fijn, dat je komt zeggen dat je het mooi vindt.’ 
We praten voor het eerst in tien jaar over andere dingen dan ‘Hoe gaat het met jou?’  ‘Met mij gaat het goed.’
Er zit muziek in ons gesprek. Een warme, mooie toon.

In de stad is live muziek op het terras iets waar men ruchtbaarheid aan geeft en waar veel mensen op af komen. 
Wij hebben het ‘s zomers zomaar, elke avond op ons eigen terras.
Dus vermeldt het kaartje:
‘Bedankt, lieve live-artieste voor alle zomeravonden die je op ons terrasje speelt’

Weer thuis, baadt de tuin in het licht van de ondergaande zon; ons tafeltje staat gedekt voor een echte zomeravondmaaltijd.
De gordijnen bollen op in de avondwind, die ook de kamperfoelie laat geuren.

Haar pianomuziek danst licht en volijk overal tussendoor.











woensdag 21 augustus 2013

Eerlijke monstertjes


Ik neem geen spataders, geen onderkin,
En als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben
Dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond
Alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.      
uit ‘ Een Kinderspiegel’ ‘van Judith Herzberg

Mijn kleinkinderen zijn schatjes, maar soms zijn het ook kleine monstertjes, die helemaal niet goed zijn voor mijn zelfvertrouwen. Vooral mijn vijf kleindochters zien geregeld vreemde dingen aan mij en zijn daar erg openhartig over. 
Vroeger rende ik gelijk naar de spiegel om te zien of hun opmerkingen op waarheid berustten, nu lach ik om wat ze zeggen en koester hun knuffels en complimentjes des te meer.

‘Oma, waarom heb jij haartjes op je kin?’ 
Onthutst kijk ik haar aan. Ik had ze ook wel gezien, maar was van plan daar ‘s avonds wat aan te doen. Ik besluit er in het vervolg voor te zorgen alles pico bello in orde te hebben vóór zij komt.

Ook mijn kleding en make-up trekken soms hun aandacht.
‘Mooie jurk, Oma, heb je die allang? En waarom ben je vandaag zo netjes opgemaakt?’ 
‘Omdat ik bij jou mag komen eten.’
Maar er kan nog wel iets extra’s worden gedaan: ‘Je kunt ook je teentjes lakken, dat staat nog leuker. Mijn mama heeft mijn teentjes roze gelakt, zie je dat? Als je het haar vraagt, mag jij vast ook wel een beetje.’ 

Wanneer ik mijn bril schoonmaak, wordt het erg interessant. 
Twee meisjes verdringen elkaar om hem even op te mogen. 
De vertekende, wazige wereld roept hun afgrijzen op: ‘Oma, zie jij ons echt zo raar?’

Bovendien zie ik er zelf nu ook heel anders uit. 
Een vingertje gaat langs de blauwige wallen onder mijn ogen en ze vraagt verbaasd: ‘Heb jij je oogjes dáár opgemaakt? Mijn mama doet dat heel anders.’ 
‘Nee, dat is niet opgemaakt. Dat is vanzelf zo bij oma’s.’ 
Een beter antwoord weet ik ook niet. 

Op een middag ligt één van de meiden haar hoofd op mijn schoot tijdens het voorlezen. Lachend merkt ze op: ‘Het is zo net of jij twee mondjes hebt. Eén hier,’  ze wijst mijn mond aan, ‘en eentje daar.’ 
Haar vingertje glijdt langs de forse rimpel die de overgang van mijn kin naar mijn onderkin markeert.
Ze schatert om haar eigen grap.
Die komt hard aan, net als de volgende verzuchting: ‘Oma’s hebben toch altijd zulke kreukelige gezichten, hoe komt dat toch?’

Voorlezen is een gevaarlijke bezigheid. 
De jongedames zitten dan dichtbij en geven hun ogen goed de kost. 
Ook dit juffertje is nog niet klaar. Voelend aan de huid van mijn hals zegt ze verbaasd: ‘Waarom zit dit bij jou zo los? Bij mij zit dat heel anders!’
‘Dat komt omdat ik oud ben.’
Mijn ijdelheid heeft nu toch al een flinke deuk opgelopen, dus dit kan ik beter zelf constateren.

‘Tante José krijgt een kindje,’ ik voel het vervolg al aankomen want het vierjarige dametje klopt op mijn buik en vraagt dan: ‘krijg jij ook een kindje?’
‘Nee, Oma’s krijgen geen kindjes meer.’
‘Wel waar! Wat zit er anders hier in jouw buik?’
Tja, niet iets dat er vanzelf weer uitkomt, helaas.

Tijdens de laatste logeerpartij krijg ik tussen wakker worden en ontbijt al heel wat te verwerken.
Rond half acht hoor ik de logeerkamerdeur openkieren en trippelvoetjes op de gang. 
Ik ga snel mijn bed uit en begroet haar: ‘Goeie morgen, kaboutertje, moet je plassen?’
Ze knikt, maar blijft nog even staan, kijkt aandachtig naar mij en zegt verbaasd: ‘Jij bent een oude vrouw.’
Heus, ik weet dat ik ‘s morgens ongewassen en ongekamd niet op mijn charmantst ben, maar om me dat nu zo in te peperen.....

‘Oma waarom neem jij een pilletje? Dat is alleen voor als je ziek bent, hoor!’ vermaant een stemmetje mij als ik even ongemerkt een paracetamolletje denk te slikken.
Dan vervolgt ze nadenkend: ‘Als je oud én ziek bent ga je dood. Ga jij ook dood?’
‘Op een keer wel, maar ik hoop nog lang niet. Ik wil nog heel lang bij jou blijven.’

Daarvoor wil ik met liefde al hun enormiteiten incasseren.











woensdag 14 augustus 2013

'We zijn er weer'


‘We vertrekken zo ongeveer eind van de week en over twee of drie weken zijn we er vast wel weer.’ 
Met dank aan de mobieltjes worden tegenwoordig geen exacte data of vakantieadressen meer achtergelaten, iedereen kan gewoon gebeld worden als er iets is. 

Vroeger dreigde ik: ‘Als je geen adres achterlaat, kunnen wij dood en begraven zijn voor ze je hebben gevonden’, maar dat snijdt nu geen hout meer, want iedereen is altijd overal bereikbaar. 

Op het journaal verschijnen beelden van noodweer in midden-Frankrijk. 
Zaten de kinderen daar niet? 
Op zo’n rustieke camping aan een klein beekje? 
Uit ervaring weet ik dat die kleine beekjes bij noodweer in minder dan geen tijd in grauwende, woeste, nietsontziende bergstromen kunnen ontaarden, die met vernietigende kracht grote keien meesleuren en halve weilanden verplaatsen. 
Maar bellen kan niet, ze hebben vakantie. 
Ook van hun (schoon)moeder.

In de krant lezen we berichten over extreme weersomstandigheden aan de Middellandse Zeekust. Harde wind veroorzaakt hoge golven en verraderlijke stromingen. 
Veel mensen kunnen de verleiding niet weerstaan in die prachtige golven te duiken. Zeven doden in één weekeind is het gevolg. 
Hadden de anderen daar niet een huisje? 

Ze zullen de kinderen toch niet het water in laten gaan? 
Ik weet hoe gevaarlijk het is - ik ben aan zee opgegroeid - maar zij niet. 
Wat weten zij nou van de zee? 
Maar ik kan natuurlijk niet bellen om te waarschuwen of te vragen of alles goed is. 
Ik weet niet eens precies waar ze zitten. 

Nu.nl meldt dat sinds acht uur ‘s morgens lange files voor de Gotthardtunnel staan. 
Zijn ze daar al voorbij? Sommige auto’s staan uren vast in de brandende zon, vaak met kinderen aan boord. 
‘Kleine aanrijdingen’, ‘verhitte gemoederen’, dat klinkt niet erg, maar als het jou betreft is ook blikschade en de toorn van je buurman een heel vervelend begin van de vakantie.
Ik weet niet precies hoe lang het rijden is en wanneer ze daarlangs komen. 
Hopelijk hoeven zij er niet zo lang te staan.

Intussen zitten wij in onze tuin. De temperaturen lopen op tot 34 graden, we fietsen een stukje en koelen af met een ijsje aan de IJssel.
Kleine dingen van een zomerse vakantiedag.
Het is rustig om ons heen, de telefoon zwijgt soms dagenlang en de krant is zomers saai en dun.
Op gezette tijden sproeien we de tuin, geven de plantjes van de vakantiegangers water, eten onze Griekse maaltijdsalades met een glaasje wijn en zeggen: ‘Het is net of wij ook op vakantie zijn.’

Maar toch knaagt het een beetje.
Als iedereen ‘rustig’ hier is, zien we ze lang niet elke twee weken, maar nu lijken ze zo kwetsbaar en ondanks de telefoon, zo onbereikbaar ver weg.

Eindelijk, de telefoon!

‘We zijn er weer hoor, mam. We hebben het heerlijk gehad. We komen gauw eens langs. Zal ik vast wat foto’s sturen?’
Er komt een mail met wat zonnige vakantiefoto’s en soms hoor ik later de verhalen erbij. 
Soms ook niet, maar dan waren de stralende gezichtjes al verhaal genoeg.

De vakantie is hen meer dan gegund, maar het liefst hoor ik toch: 
'We zijn er weer hoor, mam!’ 







woensdag 7 augustus 2013

Boekenwurmen


Voor zich uit mompelend, met een lijstje in de hand, haast een licht gebogen man zich over de nog rustige IJsselkade. De panden van zijn lange regenjas wapperen achter hem aan. Hij trekt een karretje, waar zijn eerste aankoop al in ligt.

Het is vier augustus, half negen ‘s morgens en de Boekenmarkt is officieel nog niet begonnen. Maar voor koopjesjagers telt iedere minuut. 
‘Meneer, hebt u een eerste druk van ‘De avonden’ van Gerard Reve?’ 
Die vraag is de feitelijke start van de Boekenmarkt. Een dag van zoeken, loven, bieden en scoren is begonnen.

Het wordt steeds drukker op de beschaduwde IJsselkade, een boekenfeestje, voor wie van mensen en van boeken houdt, want beiden zijn in overvloed aanwezig vandaag.

Geagiteerde zoekers, die dat ene speciale boek willen hebben. 
De rustige slenteraars die gewoon rondneuzen en een leuk boekje kopen als ze dat toevallig tegenkomen. 
Vroege vogels, die niet van drukte houden, gaan alweer bijna weg als de zondagse uitslapers komen. Zij hebben gewacht tot alles ‘lekker op gang’ is.
Sommigen zeulen met enorme tassen, maar de geroutineerde bezoekers hebben iets stevigs op wieltjes bij zich.

Op het terrasje aan de IJssel serveert men koffie en de mensen die daar neerstrijken kijken tevreden hun aankopen door. Een vrolijk muziekje zwiert tussen de tafeltjes door. 
De boekenmarkt trekt een bepaald soort publiek: rustige mensen, die van boeken houden.
Het is een gemoedelijk, gezellig, jaarlijks terugkerend festijn. Vooral als het weer meewerkt, zoals vandaag.

Ik zoek het grote Disneyboek van Sneeuwwitje. 
We hadden het vroeger thuis, maar ze zijn er niet zachtzinnig mee omgesprongen. 
Dat gehavende exemplaar is inmiddels al meer dan vijftig jaar oud. 
Het werd altijd fanatiek gelezen en bekeken, geen wonder dat een kinderboek na zo’n lang leven onherstelbaar versleten is.
Nu wil een kleinkind graag juist dàt Sneeuwwitje-boek hebben en dus gaan we zoeken op de Boekenmarkt.

Alle standhouders weten welke uitgave ik bedoel. 
Het blijkt een beroemde ‘Margriet’-uitgave uit de jaren vijftig te zijn met echte, handgeschilderde goudverf-streepjes op de baljurken. 
Die uitgave is niet meer te krijgen, dat weten alle handelaren heel zeker. 
Nou ja, het gaat ons ook niet om een eerste druk, maar om een leuk kinderboek. We slenteren zoekend verder.
Dan vinden we opeens een mooi, goed in de band zittend exemplaar. 
Dat het geen eerste druk is geeft niets. Het is in goede staat en de prijs valt mee.
Tevreden gaan we verder.

Het tweede onderdeel van onze missie is het vinden van dr. Seuss-boekjes. 
‘Groene eieren met ham’, ‘Slurfje past op het ei’ of wat we ook maar van hem kunnen vinden. Deze opgave blijkt groter dan het vinden van Sneeuwwitje. Struinen, vragen en weer verder slenteren.
Veel handelaren hebben zelfs nooit van hem gehoord. Hoe bestaat het!

Als ik weer eens bot vang zegt opeens een mevrouw die naast me staat: 
‘O ja, die zijn geweldig hè! Weet u, ik heb ze daarginds zien liggen! Daar bij die kraam op het hoekje.’
Ik loop erheen en jawel, ik kan er twee kopen en ook deze zijn niet duur.
Alweer gescoord, bedankt mevrouw! 

Kilometers boeken, kraampje na kraampje, soms keurig gesorteerd, soms geordend op onderwerp en soms rijp en groen door elkaar. 
Als je wat zoekt, kun je het met wat geduld altijd wel vinden. 

Wat later, op terrasje bekijk ik  voldaan mijn aankopen.

Hoe ver zou de man met het lijstje inmiddels gevorderd zijn?