donderdag 21 februari 2013

Onze kleine Wervelwind


Dagenlang heeft een kleine Wervelwind door ons huis geraasd.
Vanmiddag zal de storm gaan liggen, onze kleine Wervelwind gaat naar huis.
Dagenlang heeft ze ons in haar turbulente tempo meegesleept.
‘Opa gaan we naar de speeltuin?’
‘Oma mag ik een hut maken?’
‘Wil je voorlezen?’
Ze heeft zich geen moment verveeld. En wij ook niet.

Opeens dringt het tot haar door dat ze straks naar huis gaat.
De cakejes die ze nog voor mamma wilde bakken staan net in de oven.
Die moeten er gauw uit want die moeten mee! 
Ze gaat op haar hurken voor het raampje van de oven zitten wiebelen.
Als ze haar bakseltjes gaar kon kijken deed ze dat, maar de kookwekker laat zich niet haasten. Eindelijk gaat de wekker: ‘Ze zijn klaar, ze zijn klaar! Nu ga ik thuis trakteren!’

Ze stuitert en springt door het huis.
O, o, die langzame Opa en Oma. ‘Gaan we nu?’ 
‘Kom we moeten je tas nog inpakken.’
Ze vliegt de trap op en al voor ik boven ben komt zij alweer naar beneden met haar aan alle kanten uitpuilende tas.
‘Gaan we nu?’
Voorzichtig pakken we de cakejes in een trommeltje. Het deksel kan er niet op want ze zijn nog niet voldoende afgekoeld.  
Prompt houdt ze het trommeltje scheef en de cakejes rollen door de keuken. Snel oprapen en er weer indoen.
Met het trommeltje in haar handjes klimt ze in de auto. Nu rollen ze over de achterbank. Hup, ook deze gaan er weer in en de gordel gaat vast.
Ziezo, juffertje Wervelwind zit stevig geparkeerd. Nu haar bagage nog. 
Haar weekindtas, de tas met laarzen, de knutselwerkjes, allerlei rondzwervende attributen we lopen om de beurt heen en weer tussen de auto en het huis. 
‘O, mijn knuffel ligt nog in bed!’ bedenkt ze nog als ik in wil stappen.
Ook die wordt opgehaald. Hebben we nu alles? 
Hè, hè, we rijden.
Blij komt ze thuis met haar trommeltje vol cakejes en haar vrolijke verhalen over de logeerpartij. 
Wij blijven ook thee drinken en genieten van haar cakejes en verhalen.

Dan gaan weer op huis aan. Voldaan over de afgelopen dagen en blij dat we weer thuis zijn draaien we onze straat in waar prompt onze voldaanheid omslaat in ontsteltenis.
Onze voordeur staat wagenwijd open.
Is er ingebroken? Nee, dat kunnen we niet geloven, niet op klaarlichte dag in ons Sallandstraatje.
Het blijkt dat inderdaad niet zo te zijn. 
We zien dat onze gloednieuwe computer, in al zijn glorie duidelijk zichtbaar vanaf de straat, nog steeds op zijn eigen plekje staat.

Meegezogen in de turbulentie van onze kleine Wervelwind hebben we gewoon niet goed opgelet.
Heen en weer lopend om een tas, de knuffel en alles wat verder ontbrak, zijn we om de beurt in- en uitgestapt en weggereden toen we eindelijk allebei zaten. 

Wie als laatste instapte is een weinig zinvolle vraag die we dan ook maar niet stellen.

We zijn blij dat alles er nog staat. Uiteindelijk waren we toch bijna een halve dag van huis en al die tijd stond de voordeur wagenwijd open.
Opgelucht ploffen we in onze stoelen, meer dan bereid terug te schakelen naar ons eigen tempo. 



donderdag 14 februari 2013

Bezuinigingen


De uitpuilende fietstassen van de één en de twee overvolle boodschappentassen van de ander doen niet vermoeden dat het gesprek van deze dames over de bezuinigingen gaat.

‘Ja, we moeten allemaal rustiger aandoen tegenwoordig, wij kunnen ook niet zo maar alles meer kopen!’

‘Tja, dat is nu eenmaal de tijd. Maar dat bezuinigen van de overheid gaat nu toch echt te ver. Mensen liggen krom voor hun ziektekostenpremie en krijgen nog niet waar ze recht op hebben!’

‘Inderdaad, heb je het gehoord van Ria, je weet wel die bij Suus boven woont? Nou, die had voor haar hart bepaalde medicijnen nodig en haar zus in Rotterdam had dezelfde kwaal. Zegt ze tegen die dokter: ‘Mijn zus heeft hetzelfde dus geef mij ook dat medicijn maar. Maar denk je dat ze het kreeg?’
Het meelevend geschud van de ander laat zien dat ze al aanvoelt waar dit heengaat.

‘Nee dus. Ze kreeg zo’n B-merk. En denk je dat het hielp?’

De ander laat nu een deelnemend geluidje horen.
‘Nee dus. Zij weer terug. Nog beroerder dan eerst. Toen kreeg ze die dure medicijnen alsnog en binnen de kortste keren was ze helemaal opgeknapt! Nou vraag ik je, dat kan toch niet? Je zou toch je vertrouwen in de dokters verliezen als ze je zomaar al die goedkope rommel laten slikken. Ik koop hier bij de Appie toch ook goeie spullen en geen troep!’

‘Door al dat bezuinigen lijkt heel de zorg nergens meer op. Het ziekenhuis wordt je uitgestuurd voor je een voet kunt verzetten en je familie moet je maar helpen. Wie heeft er nu nog familie die helpen kan? Iedereen werkt! Ik zou toch niet weten wie ik vragen moest, je kunt maar beter gezond blijven in deze tijd. Maar ja, je hebt het niet voor het zeggen want oud worden we allemaal en dan komen de kwalen!’

‘Als ik kom te liggen, moet ik dan soms mijn dochter uit Zwijndrecht haar vakantie laten opnemen om voor mij te komen zorgen? Ze zou het zo doen hoor, maar dat wil je toch niet!’ 

‘Nou ja, ik ben gelukkig goed gezond. O, laat ik dat afkloppen. Voor je het weet heb je wat te pakken met al die rare ziektes tegenwoordig.’

‘Vlees kun je met goed fatsoen ook niet meer eten. Kippengriep, gekke koeien en laatst weer die geitenkoorts. Je krijgt het allemaal zomaar en zie maar dat je er weer afkomt. En wat te denken van paard dat in je lasagne is verwerkt?'

‘Dat van die geiten, dat kun je al krijgen als je gaat fietsten. Wat kun je eraan doen? Bovendien moet je, als je naar de dokter gaat maar hopen dat het niet zo’n doorgedraaide sloddervos is die eigenlijk geen dokter meer mag zijn en die je Alzheimer of iets anders vreselijks aanpraat!’

‘Nou ja,laten we er maar over ophouden. Ik ga me een lekker bakkie koffie maken, Jan zal wel denken: ‘Waar blijft ze zo lang?’’

‘Inderdaad, we gaan op huis aan, bij mij wacht Fred niet want hij is vanmorgen bijtijds met Karel vertrokken naar Maastricht, carnaval vieren. Die zie ik morgen pas weer. Doe Jan de groeten van me en tot ziens maar weer!’


donderdag 7 februari 2013

Donkere ogen




Een fijn bewerkte, zilveren vingerhoed ligt op oma’s gerimpelde hand.
Ze legt hem nu in mijn hand. 
Oma kreeg de vingerhoed lang geleden van haar moeder en hij werd toen al generaties lang van moeder op dochter doorgegeven. Er hoort een verhaal bij.
Ik krijg hem nu van mijn oma, die met zachte stem het verhaal begint te vertellen:

‘Zo zacht mogelijk sluit Marie deur achter zich.
Met ingehouden adem blijft ze even staan om te horen of het stil blijft in het huis dat ze zojuist verlaten heeft.
Gaat er niet ergens een kaars of een olielampje branden?
Dan draait ze zich resoluut om. Loopt de tuin door en opent behoedzaam de poort naar de straat.
Spiedend kijkt ze links en rechts, glipt dan snel naar buiten, doet de houten deur zachtjes dicht en rent weg.
Ze holt de lange straat uit en zorgt dat ze in de donkere schaduw van de huizenrij blijft. Nu moet ze het plein over. Even wacht ze en kijkt of er niemand te zien is. Dan rent ze verder en probeert daarbij zo min mogelijk geluid te maken.
Ze heeft een klein pakketje in haar hand geklemd. Als ze de stadswacht maar niet tegenkomt. Of een dronkeman.
Nog even. Daar is de haven al.
Op de kade staat een donkere gestalte tegen de pakhuizen geleund.
Opgelucht haalt ze adem.
- ‘Marie, meisje, je bent toch gekomen!’
- ‘Ik had het toch beloofd. Maar het duurde zo lang voor het stil was in huis en iedereen sliep.’
Samen lopen ze, wat rustiger nu, langs de schepen die in de haven zijn afgemeerd.
Wat verderop ligt, tussen de andere parlevinkers, Janno’s boot. Zonder veel te zeggen lopen ze door tot Janno haar een teken geeft. 
Ze zijn er. Hij steekt zijn hand uit en helpt haar aan boord.
Het kleine scheepje deint hevig als ze erin stappen.
- ‘Weet je het zeker?’ vraagt Janno, ‘Je verbeurt alles hè, als je met deze waterzigeuner meegaat willen ze je nooit meer zien.’
- ‘Ik wil alleen maar samen met jou verder. Ik heb niets meegenomen waardoor ze me kunnen betichten van diefstal en laten achtervolgen. De zilveren vingerhoed en het pakje zilveren naalden waren geschenken voor mijn verjaardag. Die heb ik meegenomen zodat ik je altijd kan helpen in ons onderhoud te voorzien als de tijden voor jou eens slechter zijn. Kleren zullen de mensen altijd nodig hebben en er zijn er weinigen die zulke fijne steekjes kunnen maken als ik’
Haar trotse kinnetje gaat omhoog, maar dan verandert de uitdrukking op haar gezicht: ‘Jij hebt toch geen spijt?’, vraagt ze wat onzeker.
- ‘Nee, ik houd van jou meer dan van wat ook en ik had nooit gedacht dat we zo samen verder zouden kunnen gaan. En nu je dit alles getrotseerd hebt, wil ik je meer dan ooit heel erg gelukkig maken’
Vanaf die dag deint het water hen elke avond in slaap. 
Er komen kinderen. Kinderen met koolzwarte zigeunerogen. Soms vragen ze aan hun moeder waar ze toch die mooie zilveren vingerhoed vandaan heeft. 
Dan vertelt Marie hen het hele verhaal.
Het verhaal over haar vader, die niet wilde dat ze met Janno trouwde omdat hij niet van het land kwam, maar op het water zijn brood verdiende. En daarbij ook nog veel armer was dan zij. 
Van het huis waar ze diende en waaruit ze ’s nachts wegliep naar Janno, die aan de haven op haar wachtte.
Ze vertelt dat ze goede en slechte tijden hebben gekend maar dat de vingerhoed altijd goede diensten heeft bewezen.
Soms om het noodzakelijke dagelijkse brood te kopen voor het groeiende gezin en soms om extraatjes te kunnen kopen.
'Maar’, besluit oma, ‘nooit, niet één dag, heeft ze spijt gehad van haar keuze.’

Oma’s koolzwarte ogen schitteren van plezier en ze kijkt mij lachend aan: ‘Nu ben jij aan de beurt. Straks als jij een dochter hebt moet die ook weer het familieverhaal horen van Janno en Marie. Van de waterzigeuner en het burgermeisje waardoor de zwarte ogen en het zilveren vingerhoedje onze familie binnenkwamen.’

woensdag 6 februari 2013

Josef


Opgewekt stept Josef, de éénbenige zwerver, door het centrum van onze stad. Ontspannen maakt hij een praatje met iedereen die in zijn buurt komt. Men kent hem want hij is een opvallend figuur. Niet alleen vanwege zijn ene been maar ook zijn woeste, onverzorgde uiterlijk, zijn morsige kleding en zijn luidruchtige manier van doen maken dat men niet om hem heen kan.

Op een ijzig koude middag, hartje de winter, brengen de kinderen hem mee naar huis voor een kop koffie. Voor hen is hij een interessante en toch ook wel wat zielige man die altijd maar buiten moeten zijn.

Hobbelend manoeuvreert hij zijn rolstoel over de drempel de huiskamer in en de doordringende lucht van een ongewassen man in ongewassen kleren vult de ruimte. Onopvallend zet ik het raam op de tochtkier. De kinderen maken koffie, smeren brood en voeren gesprekjes met hem. Hij voelt zich op zijn gemak en geniet zichtbaar van alle de gezelligheid.
Daarna komt hij geregeld langs.

Op een dag vraagt hij of ik een overhemd voor hem wil wassen.
“Natuurlijk, breng maar mee.” antwoord ik, het lijkt me geen overbodige luxe.
De volgende dag al brengt hij een zak vol onwelriekend wasgoed.
Er ontstaat regelmaat in zijn bezoekjes door het langsbrengen en weer ophalen van de was. 
Zo gaan verscheidene jaren voorbij waarin hij min of meer regelmatig langskomt voor een kop koffie, een wasje dat gedraaid moet worden of gewoon voor een praatje.

Het is een kille winterdag kort voor kerst als ik hem weer eens aan zie komen. Hij heeft een groot, in kranten gewikkeld pak op schoot. Botsend tegen de deurposten en hobbelend over de hoge drempel komt hij binnen en het inmiddels bekende luchtje vult de huiskamer.
Maar dit keer ruik ik ook nog iets anders. Ik kijk argwanend naar het pak op zijn schoot. Komt die lucht daaruit? 
Tot mijn schrik overhandigt hij, met een royaal gebaar, dat pak aan mij en ik begin voorzichtig de kranten eraf  te wikkelen. 
Na de laatste laag staart mij opeens een grote, gevilde, bleekroze haas aan. 
“Mijn vriend bracht deze gisteren mee. Hij heeft hem voor mij geschoten, en gevild dus verser kan ‘t niet.” zegt hij, “Hij is voor jullie omdat jullie altijd voor mij klaarstaan. Bovendien ben ik met Kerst de stad uit en kan hem dus toch zelf niet opeten.”

Ik slik krampachtig en antwoord: “Hardstikke bedankt Josef! Maar zoiets heb ik nog nooit klaargemaakt. Ik weet werkelijk niet hoe dat moet.”
 “O. Dat is heel eenvoudig. Geef me maar de grootste braadpan die je hebt.” zegt hij opgeruimd. Hij deponeert er een pakje braadboter in, vouwt de haas dubbel en duwt stevig tot het deksel er weer op past. 
“Ziezo, zet maar op ’t gas en laat dat maar eens paar uur stoven, dan hebben jullie met de Kerst een heerlijk maaltje.” 
Tevreden over deze goede daad  draait hij zijn rolstoel, wenst ons een ‘Zalig Kerstfeest’ en stept het huis uit. Ons achterlatend in een walm waar de haas en hij samen verantwoordelijk voor zijn.

Eerst gooien we de ramen wijd open maar dit keer klaart de lucht niet merkbaar op.
Wat is dit voor een haas? Ik til de deksel van de pan om hem eens even nader te bekijken. Dat had ik beter niet kunnen doen: een walgelijke stank slaat in mijn gezicht, ik doe gauw de deksel er weer op. Na ongeveer een uur is het niet mee te harden. 
Volgens Josef moet dit “een paar uurtjes sudderen” maar tegen die tijd zal het hele huis en wijzelf doortrokken zijn van deze penetrante lucht. We besluiten dat deze haas òf gewoon bedorven, òf niet aan ons besteed is. 
Hij wordt weer stevig in kranten gewikkeld, maar nu gaat er ook nog een afsluitende laag plastik overheen en verdwijnt dan buiten in de kliko. 
Hopelijk vraagt Josef er nooit meer naar.

En dat doet hij ook niet. Een klein krantenberichtje licht ons in over zijn vertrek naar een oord waar hij eeuwig durend zalig Kerstfeest viert. 

Haas hebben we nooit meer gegeten. 






vrijdag 1 februari 2013

Reizen door de nacht



Diep in de nacht raast de trein van het ene station naar het andere. 
In de bochten zie ik de verlichte coupé’s, aaneengeregen tot en lange slinger, door de donkere nacht voorbijflitsen. Wat voor mensen zitten op dit uur in de trein en waar reizen ze heen? Dommelend reis ik mee.

Ik mijmer over beroemde treinen en verre reizen. De Oriënt-Express, de Trans-Siberische spoorlijn, de Patagonian Railway en de Trans-Mongolië Express. 
De reisverhalen van Marco Polo, Michael Palin, Paul Theroux, Adriaan van Dis en veel anderen hebben me vaak genoeg gefascineerd om met mijn ogen dicht heel ver weg te kunnen reizen. Met de trein door de Zwitserse Alpen of in de kano door de binnenlanden van Borneo.

Voor Paul Theroux is reizen per trein iets heel speciaals. 
Hij vertelt daarover in ‘The Great Railway Bazaar’.
Bij hem geen moorden zoals bij Agatha Christie in de ‘Oriënt-Express’, geen grote spektakels zoals bij O’Hanlon in het oerwoud, maar ontmoetingen met gewone mensen. Mensen die de harde treinbanken delen met vriendelijke en onvriendelijke medereizigers, die samen met de snurkers of knoflook-eters in een slaapcoupé liggen, mensen die het liefst mooie uitzichten bewonderen maar soms in slaap vallen omdat het buiten urenlang verschrikkelijk saai is.

Waar reis ik vannacht heen? Langs de Rijn richting Zwitserland. Prachtige beelden zullen straks, als het licht wordt, door het glazen dak van de trein te zien zijn. In de loop van de morgen zullen we overstappen en dan verder reizen naar Venetië. 
Daar stappen we uit en wandelen over het zonnige San Marcoplein. Slenteren samen door schaduwrijke straatjes en eten op een trattoria-terrasje in de schaduw van de overhangende wingerd.
Daarginds ligt Murano, het eiland waar prachtig glaswerk wordt gemaakt. Vroeger gebeurde dat volgens een geheim recept. De mensen die het recept kenden mochten destijds het eiland niet af, als ze wel gingen werden ze opgespoord en vermoord.
Nou ja, dat is het ene verhaal. Men zegt ook wel dat ze in 1291 naar dat eiland verbannen werden vanwege het brandgevaar dat het glasblazen midden in de stad opleverde. 
We blijven even peinzend aan het water staan kijken naar de oude contouren. 

Wat later varen we weer terug naar het station. Welke kant willen we nu op? 
De keus is aan ons, overal zijn mooie uitzichten en overal gebeuren wonderlijke dingen, want ik reis. 
Soms op beelden van mijn eigen reizen maar vaak op de beelden van grote schrijvers.

De lichten van de voorbij snellende trein zijn allang gedoofd. 
Het denderende geluid is allang weer in de verte verdwenen.
Mijn slaapkamer is donker en stil.
Ik draai me om en val in slaap, terwijl de trein van mijn fantasie verder raast door de nacht.