woensdag 27 mei 2015

Juttertje




Overal vindt ze schatten, zomaar voor het oprapen. 
Op weg naar school, in het parkje en in het bos, hoe bestaat het dat niemand anders al die mooie dingen ziet? Je kunt heel veel dingen nog gebruiken of ooit nog eens nodig hebben. Ze bergt het allemaal op in haar diepe jaszakken.

Vandaag zijn we in de uiterwaarden en lopen over een hobbelig paadje langs een oude steenfabriek.
Zo’n vanzelf ontstaan paadje waarop hier en daar wat puin is gestort. Ik zie haar blik voortdurend spiedend over de grond gaan.
Altijd alert om waardevolle schatten te vinden.
Van tijd tot tijd bukt ze, peutert iets los en laat het zien. Ik kijk mee en we fantaseren er samen op los.

Ze vindt een mooi glimmend gladgeschuurd riviersteentje: ‘Dat is misschien wel door de rivier meegenomen uit een ander land! Uit een land met hoge bergen waar altijd de zon schijnt!’ en als ze een halve balpoint heeft losgewrikt: ‘Oma, plastic is slecht voor het milieu. Wie gooit dat hier nu zomaar weg! Dat moet je meenemen en thuis weggooien.’
Dan vindt ze een mooie grijze scherf met een blauwe beschildering.
Verwachtingsvol kijkt ze me aan. Wat zou dit kunnen zijn? 

‘Dit is echt een hele mooie! Kijk eens, als je hem zo draait dan zie je dat het de bovenkant van een pot of een schaaltje is geweest! Misschien wel heel lang geleden.’
Haar oogjes beginnen te glanzen. Dit keer heeft ze dus een echte schat gevonden, iets heel ouds! 
We poetsen hem met spuug en een zakdoekje een beetje schoon. Het gebarsten glazuur begint te glanzen.

Ze kijkt om zich heen naar de bosjes en de weilanden.
‘Hoe kan zo’n mooi schaaltje hier nou kapot zijn gegaan? Ik zie nergens huizen.’ 
Ik vertel een fraai verhaal over roofridder Roderik die 800 jaar geleden al hier vlakbij woonde. 
Vol ontzag probeert te vatten hoe lang 800 jaar is. Zo’n lange tijd valt bijna niet te begrijpen. 
‘Wat deed een roofridder? Was hij heel erg slecht?’

‘Hij ging op rooftocht en woonde hier aan de IJssel, zodat hij er dan makkelijk met de boot op uit kon. De wegen waren toen nog niet zo goed als nu en de IJssel stroomde hier altijd al.’ 
De rest van zijn eventuele activiteiten laat ik maar rusten. Moorden en brandschatten zijn geen erg verheven bezigheden. Dus gooi ik mijn verhaal over een andere boeg.
‘De vrouw van roofridder Roderik had misschien wel zulke potten in haar keuken. Bovendien woonden bij zijn kasteel boeren en die hadden natuurlijk ook allerlei spullen. Een paar jaar geleden hebben ze hier een schoen gevonden die 400 jaar oud was!’
‘Misschien vind ik nog wel iets heel ouds.’ zegt de archeologe in de dop en kijkt speurend rond.
Bij een 400 jaar oude schoen en een 800 jaar oude roofridder valt een potscherf natuurlijk een beetje in het niet.

‘Waar zijn die huizen nu? Zijn dit dan de huizen?’ 
Ze wijst op de vervallen steenfabriek.
‘Nee, dit is een oude steenfabriek. Die is pas 100 jaar oud.’
‘Wat kun je hier veel mooie oude dingen vinden hè. Bewaar jij mijn schat maar, anders verlies ik hem misschien.’
Ik berg de scherf-schat diep in mijn jaszak. 

Thuis spoelt ze hem af. Helaas verliest hij daardoor iets van zijn geheimzinnige glans en ’s avonds vergeet ze hem mee naar huis te nemen.



woensdag 13 mei 2015

Mijn grootmoeders klok


'Heb je de klok vanmorgen te goed afgestoft?’
‘Nee hoor, ik veeg principieel alleen de spinnetjes bij de bel weg. Staat hij stil? Vreemd, geef hem maar een zetje.’
Voorzichtig wordt de slinger in beweging gezet, ik hoor de vertrouwde tik terugkomen en wij verdiepen ons weer in onze bezigheden. 
Het is vandaag een echte ‘cocoon-dag’. Storm en regenvlagen geselen ons arme voorjaarstuintje en wassen ook het serredak helemaal schoon.

Als ik thee ga zetten staat de klok weer stil. Hij krijgt opnieuw een zetje, maar geeft er na een paar minuten alweer de brui aan en zo hobbelt hij de middag door. 
Misschien wil hij een beetje anders hangen. 
Een beetje schuiner naar links of iets naar rechts? Een stukje papier erachter of zelfs een kartonnetje? We proberen het hem naar de zin te maken, maar niets helpt en ’s avonds geven we het op.
De volgende morgen zoeken we op internet een klokkenmaker.

‘Goedemorgen mijnheer, neemt u ook reparaties aan? Wij hebben hier een haantjesklok die het niet meer doet. Kunt u die repareren?’
We mogen langs komen en een uurtje later staan we voor een oud witgeverfd dijkhuisje met een hoge puntgevel. 
Een sierlijk smeedijzeren uithangbord vertelt ons dat we op het juiste adres zijn.
Binnen, in een ambachtelijke entourage van statig tikkende klokken en galmende uurslagen, worden we vriendelijk ontvangen door een wat oudere heer.
Voorzichtig hebben we onze goed ingepakte klok naar binnen gedragen en op een tafel gezet.

De doos gaat open en hij kijkt erin.
‘Tja.’ 
Dat klinkt niet erg veelbelovend. We weten natuurlijk wel dat onze klok te jong is voor antiek en te oud voor nieuw, maar het is ònze klok en na 35 jaar zijn we eraan verknocht.
Destijds kregen we geld van mijn Oma, dat we aan iets blijvends wilden besteden.
We besloten een ‘echte’ klok te kopen. Niet langer een plastic geval op batterijen aan de muur, maar een mooie koperen klok met een belslag. 
Onze financiële situatie liet dergelijke buitenissigheden niet toe, maar op deze manier konden we een echte klok kopen en hadden bovendien een fijne herinnering aan Oma.

We namen een dag oppas voor onze vijf kinderen en gingen met de trein naar Arnhem om klokken te kijken. Ondanks onze vastbesloten inspanning vonden we niets binnen het budget. Moe en teleurgesteld gingen we naar huis. Bijna thuis kwamen we langs een klokkenwinkel die we in onze ijver helemaal vergeten waren: de klokkenwinkel om de hoek.
Daar vonden we onze haantjesklok. Sindsdien heeft hij trouw de uren weggetikt; gelukkige, verdrietige, stormachtige en saaie uren, gewoon een half mensenleven lang.

Nu pakt de klokkenmaker een pennetje en peutert een beetje rond in zijn roerloze binnenste. Hij kijkt als een dokter die een slecht nieuws gesprek voorbereidt.
Dan legt hij omstandig uit waarom onze klok niet zo goed is als de antieke klokken van voor de oorlog, toen er nog koper genoeg was om degelijke uurwerken te maken.
Dat doet pijn, hij heeft ons al die jaren zo trouw gediend.
Kinderen en kleinkinderen hebben hebben allemaal een periode gehad dat ze enthousiast ‘tik-tak, tik-tak!’ riepen en wij 'Grote klokken zeggen tik-tak, tik-tak.' met hen zongen. 
Toen ze iets groter en ondeugender werden zetten ze, als we even niet keken, die magische slinger stil. Ook dat ging weer voorbij.

Nu staat de slinger definitief stil, wij willen het nog niet geloven.
‘We begrijpen dat het een grote reparatie is, maar wat gaat het ongeveer kosten en hoe goed is hij daarna weer?’
We staan inmiddels in de werkplaats, waar minuscule koperen busjes, schroefjes, pennetjes en radertjes liggen te blinken in het felle lamplicht.
De klokkenmaker legt alles uit en we begrijpen: mijn Oma’s klok is totaal versleten en net als in het liedje is het definitief: 

‘Maar opeens toen was het met haar gedaan
En voorgoed is ze stil blijven staan’