woensdag 30 april 2014

Kogelwerend


PowNed meldt op internet het volgende:
‘Militairen kunnen vanaf woensdag een nieuw krachtig item aan hun gevechtsuitrusting toevoegen: een bijbel.
De krijgsmachtbijbel, in zogeheten dwarsliggerformaat, werd woensdag gepresenteerd en past volgens Defensie in de linker bovenzak van een uniform.
Volgens Defensie is er geregeld vraag naar bijbeltjes. ‘Vooral tijdens uitzendingen en bij intensieve militaire opleidingen hebben militairen steun aan geloofs- en levensovertuiging.’
De krijgsmacht wordt uitgerust met in totaal 5000 bijbeltjes.’

Dit bericht brengt me terug in het warme bejaardenhuiskamertje waar ik vroeger geregeld bij een oude vriend op bezoek ging.
Hij woonde er al een tijd en zo nu en dan zat ik daar tussen allerlei herinneringen uit Nederlands-Indië uitgebreid met hem thee te drinken. We deelden onze liefde voor een goede rijsttafel en wedijverden wie nog de meeste Maleise woorden kende. Soms nam ik uit de Toko wat spekkoek of iets anders dat hij lekker vond mee.

Op een keer legde hij een oud bijbeltje voor mij neer. Het was een gehavend exemplaar met een rond gat erin.
‘Dit had ik in Indië al.’ Zijn hand gaat wat bevend over het verweerde kaft.
‘In die tijd moest iedereen nog in dienst en men stuurde mij als hospik naar Nederlands-Indië. Mijn moeder gaf mij dit bijbeltje mee. 
‘Lees er dagelijks in en de Heere zal met je zijn.’ 
Maar ik was jong en had andere dingen aan mijn hoofd. Toch verhuisde het bijbeltje steeds als ik een schoon uniform aandeed mee naar de volgende schone borstzak. 
Of ik vaak aan God dacht, weet ik niet meer. Veel bidden deed ik zeker niet. 

Na verloop van tijd leek de situatie meer gespannen te worden en we hoorden verhalen over gevechten met opstandelingen en politionele acties. Maar bij ons was alles heel rustig.’
Peinzend staart hij voor zich uit en denkt even na over zijn woordkeus.
‘Misschien zou ik hen tegenwoordig vrijheidsstrijders noemen en ons zien als repressief leger, ik weet het niet. Maar we zaten daar midden in de bush en Indië was, voor zover wij wisten, gewoon een stukje Nederland, dat wij dienden.

Toen kwam de ochtend dat ons peloton opdracht kreeg naar een dorp wat verder weg te gaan en daar mannen te ondervragen. Ik moest mee, want als hospik hielp ik vaak de mensen in de dorpen met wat aspirines of verband. Dat was goed voor de contacten. Onbekommerd gingen we op weg. De bevolking was altijd vriendelijk en beleefd tegen ons en we hadden nog nooit een schot gelost.

Die middag liepen we in een hinderlaag, er werd opeens fel gevochten. Twee jongens van onze patrouille waren gelijk dood en al heel snel bleek dat we onmogelijk tegen de overmacht op konden. Ik voelde dat ik gewond raakte, maar kon niet zien waar. 
Mijn kameraad, een beer van een vent, gooide me als een zak meel over zijn schouder en bracht me dwars door de jungle naar het noodhospitaal.
Toen ik wakker werd had ik overal pijn. Ik vreesde het ergste en controleerde snel of ik al mijn ledematen nog had.

De arts dook op.
‘Zo jongeman. Ben je wakker? Nou, met jou is niets aan de hand, dat niet met rust en goede verzorging geheeld kan worden. Je bent weliswaar precies op de plek van je hart geraakt maar je vroomheid heeft je gered: de kogel zat in je bijbel.’

De oude man zwijgt nadenkend, zijn benige, dooraderde hand streelt het bijbeltje en zijn vinger dwaalt rond het gat. 

‘Dit was het beste kogelwerende vest dat ik me had kunnen wensen. Toen ik weer op de been was heb ik bij de aalmoezenier een nieuw bijbeltje gehaald, daar heb ik wel veel in gelezen.’

woensdag 23 april 2014

Sampanmeisje

sampanmeisje met mijn jongste zusje

‘Please?’ op smekende toon en met een niet mis te verstaan gebaar, vraag ik het sampanmeisje of ik ook even mag bomen.
Ze glimlacht en knikt. Stoer klim ik op de voorplecht. Het ranke bootje wiebelt vervaarlijk, maar ik vind het geweldig. 
Mijn zusjes gillen, mijn moeder kijkt zorgelijk en mijn vader maakt snel een foto. 

We varen al een poosje over de baai van Kowloon en dat bomen lijkt me niet zo moeilijk. Vandaar mijn zelfverzekerde vraag.
Nu verwacht ik dat ze mij de vaarboom zal geven. Maar ze zegt in het Chinees iets tegen me en gebaart dat ik, terwijl zij hem bovenaan vasthoudt, de stok uit het water mag tillen. 
Ik blijk mezelf grenzeloos te hebben overschat, ik krijg de boom niet eens los uit de modderige bodem. Als zij hem niet had vastgehouden waren we hem kwijt geweest, wat een desillusie. 
Ik ben zeven en had zojuist besloten, dat ik sampanmeisje wilde worden.

Hier in Hong Kong liggen de sampans rijen dik naast elkaar afgemeerd. 
Sommigen zijn permanent bewoond en anderen doorkruisen als vrachtbootjes, volgeladen met goederen de baai. 
Maar het mooist zijn natuurlijk de vrolijk beschilderde toeristensampans.
Met een lange boomstok, bomen jonge meisjes staand op de voorplecht, de bootjes met toeristen rond. Ze hebben leuke hoeden op en mooie wijde broeken en jakjes aan. 
Dit lijkt me een geweldig beroep. 

Dat het leven in Hong Kong niet alleen maar een sampan-feestje is weet ik inmiddels wel. Als ik teveel jubel over die sampans, wijst mijn vader mij op de gewone woonbootjes. Die zijn armoedig en bewoond door grote gezinnen, hun huisraad hangt aan alle kanten buitenboord. 
Een jongetje springt van zo’n bootje af het water in en zwemt een stukje met ons mee. Hij doet kunstjes in het water en vangt het muntje dat mijn vader gooit gewiekst op. 

Eenmaal weer op de kade zien we pezige mannen riksja’s vol mensen door de heuvelachtige straten trekken en een schoenpoetsertje wil graag mijn schoenen glanzend schoon poetsen.
Kleurige winkeltjes hebben hun koopwaar tot op de hoge stoepen uitgestald en grote uithangborden met kleurige, maar onbegrijpelijke lettertekens vertellen wat er te koop is.
Op die stoepen zitten ook bedelende vrouwen met gebonden voeten, zogenaamde ‘lotusvoetjes’.

Toen ik dit voor het eerst zag bleef ik stokstijf staan en staarde vol afgrijzen naar zo’n vrouw die met een bedelbakje voor zich op de stoep zat. Ze wikkelde vieze, bebloede, al vele malen gebruikte lappen om haar misvormde voetjes.
Mijn moeder trok me hardhandig mee en zei: ‘Blijf niet zo staan kijken. Zulke voetjes doen heel veel pijn. Vroeger vond men hier kleine voetjes mooi, omdat het liet zien dat je met een rijke man getrouwd was en veel bedienden had die voor je konden zorgen. 
Maar nu de regering het afbinden van voeten heeft verboden, moeten zulke vrouwen vaak bedelen als ze geen man meer hebben. Want werken kunnen ze met zulke voetjes niet.’
Geschokt en vol medelijden keek ik toch nog een keertje om.

Wij bekijken deze bijzondere wereld nieuwsgierig en de mensen hier op straat bekijken op hun beurt ons ook heel aandachtig. 
Vooral mijn kleine zusje met haar hoogblonde haartjes en haar schattige witte teddy-jasje is een bron van vermaak.
Groepjes Chinese vrouwen dringen voortdurend om haar heen. Ze willen haar aanraken en zich overtuigen dat ze geen pop of een geest is. 

Op de vraag: ‘Wat wil je worden als je groot bent?’ heb ik tot ieders verbazing nog heel lang ‘sampanmeisje’ geantwoord. 
Gelukkig is daar niet van gekomen.
Uiteindelijk ben ik gewoon huisvrouw en moeder geworden en dat tot volle tevredenheid.




woensdag 16 april 2014

R.c..li.h.u.en?


‘Vor langer Zeit erhielt ich eine spezielle Karte….’ - Lang geleden heb ik een bijzondere kaart gekregen.
Deze openingszin heb ik vanwege de altijd lastige naamvallen, toch maar even opgezocht in ‘Google-translate’, zodat ik zonder haperen het gesprek kan beginnen. 
Eenmaal aan de praat, gaan de naamvallen vanzelf en vind ik de juiste woorden gemakkelijker dan gedacht. Een vriendelijke dame vraagt nu wat ze voor me doen kan.

Het hele verhaal begint ongeveer 45 jaar geleden. 
Ik woon in Duitsland en krijg voor mijn verjaardag een kaart.
De afbeelding is mooi en in warme aardtinten uitgevoerd: de drie figuren in het bootje lijken veilig geborgen in de storm. Het witte zeil beschermt hen tegen de regen en de wind. Een vierde figuur, kennelijk groter, sterker en machtiger dan zij, beheerst de situatie.

Ik zet de kaart op mijn kastje en kijk er vaak naar, maar na een poosje komt hij in een boek terecht. 
Van tijd tot tijd herinner ik me de kaart en zoek hem op. 
Dan zet ik hem weer neer, klem hem tussen de klemmetjes van de spiegel of gebruik hem als bladwijzer.
De storm, de mannetjes en de stralende figuur op de boeg, het lijkt mij duidelijk een plaatje van het verhaal uit de bijbel, waarin Jezus zijn angstige volgelingen te hulp komt en de storm bedaart.
Jaren later hoor ik dat zo’n afbeelding een icoon heet.

Nu, na 45 jaar is de kaart totaal versleten. 
Heen en weer geschoven, randjes beschadigd, opgeplakt om hem te redden, weer gerafeld, kortom, hij is helemaal op.
Dus wil ik graag een nieuwe, want het is inmiddels echt ‘mijn’ icoon geworden. 
Ten tijde van moeilijkheden en verdriet heb ik hem vaak tevoorschijn gehaald en over de betekenis ervan nagedacht.
Voorzichtig maak ik hem los van de correspondentiekaart, waar ik hem op heb geplakt. De lijm heeft niet veel van de tekst achterop overgelaten. Met een loep bestudeer ik de restjes van minuscule lettertjes:
‘R c li  h u en’ kan ik bij elkaar sprokkelen en iets van ’S eno’ en ‘6.  Ja  de t’

Goed: ‘6 Ja  de t’ zal wel de zesde eeuw betekenen maar van de rest kan ik geen chocola maken. Lang leve het internet, ik ga gewoon allerlei zoekopdrachten invoeren.
‘Jahrhundert’ - is Duits, dus dat leidt alvast naar Duitsland en daar begin ik dan maar. 
Zo puzzel ik stap voor stap verder. Na wat zoeken op plaatsnamen kom ik uit op ‘Recklinghausen’ en besluit dat spoor te volgen.
Weer wat zoekopdrachten verder blijkt dat Recklinghausen een iconenmuseum heeft, het telefoonnummer staat erbij. En nu heb ik dus deze mevrouw aan de lijn.

Als ik de icoon omschrijf weet ze gelijk welke ik bedoel: ‘Ja, die is heel mooi en hij is onderdeel van onze vaste collectie. De kaart die u noemt verkopen we nog steeds, maar het is niet de storm op het meer uit het evangelie. Het is een icoon van de heilige Nicolaas, die schepen in nood te hulp komt.’
Dat is even slikken, na al die jaren erachter komen dat het niet Jezus is op mijn icoon, maar Nicolaas die ik tot op die dag alleen ken als onze Sint Nicolaas.

Na even wennen denk ik: wat maakt het eigenlijk uit?
Deze icoon is een prachtig beeld van de beschutting en bewaring die God geeft.
Ik bestel de kaart en ben van plan deze ook weer vele jaren te koesteren, al zullen het er wel geen 45 meer worden.







woensdag 9 april 2014

Beschermd


‘Alles van waarde is weerloos,’ sprak Lucebert en dat is maandag weer bewezen.
Met zijn scherpe tandjes heeft een steenmarter zich een weg door het inwendige van onze auto geknaagd. De auto heeft het lijdzaam ondergaan en voor de gevolgen moeten wij opdraaien.
Gelukkig heeft hij zich beperkt tot de slangen van ruitenwissersproeiers. 
Want toen ik in de garage mijn verbazing erover uitsprak buitelden de verhalen over elkaar.

De monteurs vertellen allerlei sappige details over hun vondsten onder de motorkap en even later blijkt het nog erger te kunnen.
In de ‘wachthoek’ zitten al drie anderen te wachten. De stoelen zijn zo design dat je er nauwelijks langer dan vijf minuten op kunt zitten, maar in de hoop dat de auto snel klaar zal zijn zak ik voorzichtig neer. 
Een man kijkt mij verwachtingsvol aan.
‘Ook even wachten? Nou ja, hoewel ze vaak zeggen ‘U kunt erop wachten’ duurt het toch geregeld knap lang.’
‘Hij staat al op de brug. Ze moeten de slangen van de ruitenwisservloeistof vernieuwen, het schijnt dat een steenmarter die heeft doorgeknaagd.’

De man verschiet van kleur.
‘O, breek me de bek niet open over steenmarters! Ik moet elke dag alles controleren. Dode vogels, konijntjes, eekhoorns, eieren, alles heb ik al onder de motorkap gevonden. Al die dieren met de kop eraf gebeten, smerig gewoon. Weet je dat die beesten in één nacht wel 15 kilometer kunnen lopen? Zelfs met zo’n groot ei. Dat houden ze tussen hun voorpoten en lopen op hun achterpoten.’

Hij geeft het formaat van een flink ganzenei aan en ik vraag: ‘Heeft u dan buren met kippen of ganzen?’
‘Nee, helemaal niet. Ik woon wel een beetje buitenaf, maar kippen heeft niemand. Soms vind ik ’s morgens wel vijf eieren op de radiateur. 
Ze brengen ook heel veel meeuwen. Meeuwen zonder kop. Die leggen ze allemaal keurig neer. De deken onder de motorkap hebben ze weggevreten, de bougiekabels doorgeknaagd en de bekleding van de remkabels er afgevreten. Elke morgen kijk ik onder de auto of er geen kabels of leidingen onderuit hangen. Je mag er niets tegen doen, geen vallen, geen klemmen, geen gif. Ze zijn beschermd’

‘Maar dat is allemaal toch heel gevaarlijk?’
‘Nou ja, je moet opletten. Soms zie je helemaal het koper blootliggen en dan weet je: foute boel. En ga je maar weer naar de garage.
Laatst heb ik een elektrisch apparaatje laten plaatsen. Aangesloten op de accu geeft dat een hoge toon die dieren wel, maar wij niet horen, 115 euro kostte dat. Prompt lag mijn halve elektrische systeem eruit. Die reparatie kostte me weer 400 euro. Maar goed, sindsdien heb ik geen last meer gehad en dat is nu al zes weken.’

Ik durf niet te vragen waarom hij vandaag weer bij de garage zit. Ik voel me bijna bevoorrecht dat ze ‘alleen maar’ een paar slangetjes hebben doorgeknaagd en vraag voor de zekerheid aan de monteur of ze nog meer knaagsporen hebben gevonden. 
‘Nee en we hebben er nu slangetjes zonder visolie ingedaan, die lusten ze niet.’
De schade is 40 euro, wat een koopje!

Ik hoop dat onze marter vertrokken is, want ik zou het boekje erbij moeten halen om de klep te openen en dan nog niet weten waar ik naar moest kijken.
En elke morgen op m’n knieën controleren of er geen slangen of kabels onderuit hangen, is ook niet de ochtendgymnastiek die mij leuk lijkt.

Ik vraag me inmiddels wel af wie er nu eigenlijk tegen wie beschermd moet worden. 


woensdag 2 april 2014

Erg leuk gespeeld


Met een klap slaat de voordeur open en Sander stuift de kamer door. 
Mijn ‘Deur achter je dicht!’ kaatst af tegen de dichtslaande wc-deur. Hij moet duidelijk heel nodig.
Als hij weer tevoorschijn komt wil hij gelijk wegrennen, maar wij houden hem staande:
‘Wat zit daar om je schoen?’ ’Waar zijn jullie?’
‘O, dat is uit zo’n cassettebandje. We spelen met Jeroen in de boomgaard, daar staat een sloopauto, hartstikke leuk hoor!’  
En weg is hij.

We logeren een weekend bij vrienden die in het koetshuis van een landgoed wonen. Hun zoon Jeroen en onze jongens zijn 5, 6 en 7 en ze  struinen de hele middag al samen rond. 
Hans, onze vriend, fronst zijn wenkbrauwen als Sander weg draaft en achter het landhuis  verdwijnt. ‘Wat doen ze toch?’
Thea zegt vol vertrouwen: ‘Ach joh, ze spelen leuk samen, ze kunnen daar geen kwaad, laat ze maar.’

We pakken ons gesprek weer op, maar na een poosje begint Hans te twijfelen: 
‘Ik ben er niet gerust op. Die sloopauto, die is vorige week toch weggehaald? Ik wil even gaan kijken.’
Onze mannen wandelen rustig pratend in de richting waarin Sander verdwenen is. Onderweg zien ze overal slierten tape uit cassettebandjes liggen en ze gaan steeds harder lopen.
‘Zullen wij ook even gaan kijken?’ vraag ik en wij wandelen, ons verbazend over alle slierten tape overal, ook naar de boomgaard.

Tegen de tijd dat wij daar aankomen, is er weinig rustigs meer aan onze mannen. Ontsteld lopen ze om een geblutste en onttakelde auto heen. 
Er heeft op dat terrein inderdaad een oude auto gestaan, waar Jeroen met zijn vriendjes in mocht spelen, maar die is vorige week weggehaald. 
Een paar dagen later werd deze auto daar geparkeerd door een medewerker, die vijf weken op vakantie ging en zijn auto zolang veilig wilde stallen.  

Jeroen wist niet dat de sloopauto was weggehaald en ook niet dat er een andere auto was geparkeerd. Hij had tegen onze jongens gezegd: 
‘Kom we gaan met de sloopauto spelen.’
In de boomgaard aangekomen durfde hij niet te zeggen, dat dit niet de sloopauto was. 
De eerste schop was al snel gegeven, de eerste wieldop vloog er gemakkelijk af en daarna ging het allemaal snel.

Ze trokken zich op aan de ruitenwissers en dansten op de motorkap, het kleine raampje bleek eenvoudig met een steen in te tikken en zo konden de deuren open worden gemaakt. Binnen werden het dashboard, de cassettespeler en de kastjes volledig gedemonteerd. Vandaar al dat tape. 
We komen woorden tekort, wat moeten we doen? 
Er is een goede auto totaal gesloopt en wel door onze kinderen. Er is niets meer heel. 
Zelfs de handels van de richtingaanwijzers en het licht hangen er geknakt en amechtig bij.

‘Toen ik aankwam stond Jeroen op het dak te dansen,’ zegt Hans ontdaan. ‘Michiel gleed er net via de achterruit vanaf en Sander leefde zich met de antenne en een ruitenwisser uit op het drumstel dat hij van de wieldoppen heeft gemaakt.’
We bekijken de vernielde auto, het geïmproviseerde drumstel en de drie schuldigen.
‘Zoiets doet Jeroen niet uit zichzelf, hij is altijd heel bedachtzaam en rustig.’ zegt Thea met een veelzeggende blik naar onze jongens.
Ik zeg niets. Bedachtzaam en rustig zijn niet bepaald omschrijvingen, die op onze jongens van toepassing zijn, maar zomaar een goede auto slopen, nee, dat hebben zij ook nog nooit gedaan. 
De groep bleek meer te zijn dan de som der delen.

Omdat het weekend is kunnen we niets doen behalve de onfortuinlijke autobezitter bellen.
Wat de WA-verzekeraar hiervan zal vinden moet maandag blijken.
Het bleef die avond nog lang onrustig in het koetshuis.