woensdag 11 december 2013

Kom, laten we opstaan


Vertederd zuchten de ouders als Maria met het kindje in haar armen de kerk binnen komt. Jozef steekt geheel volgens het script zijn arm uit om haar te ondersteunen.
Ze leggen het kind in een kribbe, waar aan alle kanten uitbundig hooi uitpuilt en gaan op krukjes erachter zitten.
De andere kinderen staan al in het halfdonker opgesteld. Rechts de engelen, links de herders en helemaal achteraan de wijzen. In het midden staat iemand met een grote ster op een stok.

Zo herinner ik mij ons kerstspel in een ijskoude kerk in de jaren vijftig.
Ik was herder. Eigenlijk wilde ik, net als alle meisjes, graag Maria zijn. Maar om redenen die ik niet wilde begrijpen moest Maria uit de oudste groep komen en lange haren hebben. 
Ik hoorde bij een jongere groep en ik had een kort geknipt koppie.
Die haren zaten bij de uitvoering trouwens grotendeels onder een fraaie blauwe doek en hoefden dus helemaal niet lang te zijn.
Deze opstandige, zeg maar jaloerse, reactie paste niet in de vredige Kerstsfeer, dus hield ik die voor me. Zo wijs was ik al wel.

Ik schik me nu in mijn rol als herder, maar die is me niet op het lijf geschreven. De kriebelende dekens die als mantels voor de herders dienen, geven meer onrust dan warmte. De engelen die in beddenlakens gehuld rondfladderen, wekken meer hilariteit dan devotie. Maar gezellig is het wel zo, met elkaar bibberen, giechelen en zenuwachtig zijn.

Ik ben de eerste herder die iets moet zeggen na de engelenzang. 
Thuis heb ik geoefend: ’Kom, laten we opstaan en naar Bethlehem gaan….’
Mij is bezworen vooral heel luid en duidelijk te spreken. Dat is een hele verantwoordelijkheid, die ik dan ook prompt niet dragen kan. 

Als de engelen ‘Ere zij God’ zingen, zingt de de gemeente met hen mee. 
Het ‘Ere zij God’ heeft helaas geen duidelijke laatste regel, maar steeds verschillende herhalingen aan het eind. Ik raak er helemaal van in de war.
Steeds als ik denk dat het afgelopen is, roep ik luid en duidelijk: ‘Kom, laten we opstaan…’. 
Maar de engelen en de gemeente weten wel beter en zingen allerlei herhalingen van ‘Ere zij God,’ of ‘Vrede op aarde’ en nog vele keren ‘in de mensen, een welbehagen.’ 

Steeds kom ik tot halverwege mijn: ‘Kom, laten wij…’ , als blijkt dat zij door zingen. 
Als het volgende deel is afgelopen doe ik dapper een nieuwe poging: 
‘Kom, laten we..…’ 
‘Vrede op aarde’, zingen ze allemaal onverstoorbaar verder.
De vierde keer dat ik diep inadem krijg ik niet eens de kans iets te zeggen. 
De herder naast me heeft er genoeg van en geeft me een fikse por. Tot onze schrik klettert mijn ‘staf’, een houten bezemsteel, alle treden van het liturgisch centrum af en rolt onbekommerd vrolijk tot aan de eerste rij. We krijgen onstuitbaar de slappe lach.

Maar dan is het ‘Ere zij God’ ineens echt afgelopen, mijn zin moet worden uitgesproken. Ik probeer me snel te concentreren en roep heel hard: 
‘Kom, laten we opstaan en naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’ 

Dat doen we dan ook. Bethlehem ligt gelukkig maar een stap of drie verderop, dus daar kan niet veel meer mis gaan, ook al heb ik geen staf meer.







1 opmerking:

  1. HAHAHAHA... hilarisch ik zie het zo voor me :-) en inderdaad het ‘Ere zij God’ heeft mij qua vorm ook altijd in verwarring gebracht (en vermoeienis... er lijkt soms geen einde aan te komen!) [MR]

    BeantwoordenVerwijderen