dinsdag 21 januari 2014

Blij met alles


In het benauwde pashokje hang ik mijn jas op, pas de poncho en bekijk mezelf tevreden in de spiegel, goed gescoord. 
Op dat moment klinkt heel dichtbij een stem:
‘Hé, hallo, wat ben jij bruin! Ben je net op vakantie geweest?’
Verschrikt kijk ik om, maar gelukkig zit er een gordijntje tussen, ze heeft het niet tegen mij.

Pal voor mijn hokje ontspint zich een geanimeerd gesprek, dat ik met stijgende verbazing volg:
‘Ja, drie weken geleden zijn we teruggekomen. Het weer hier valt tegen hoor, het was daar zo lekker warm!’
‘Nou ja,’ relativeert een donkere mannenstem, ‘het vriest tenminste niet.’
‘Zijn jullie weer naar Egypte geweest?’ Ik herken de stem van de winkeljuffrouw.
‘Nee, dit keer naar Gambia, het is daar prachtig. Zulke mooie natuur!’
‘Gambia, waar ligt dat? Ergens in Afrika toch? Ligt dat ook aan zee?’
‘Ja, toch was het anders. In Egypte lagen we de hele dag aan het strand, maar hier hebben we geregeld tochten naar de binnenlanden gemaakt.’

De mannen- en vrouwenstem wisselen elkaar vol enthousiasme af.
‘Een taxichauffeur nam ons mee naar zijn dorp en nodigde ons uit bij zijn moeder.
Arm zijn ze daar, vreselijk! Ze hebben totaal niets om aan te trekken en de kinderen kunnen niet naar school. Daar is geen geld voor. Pampers zijn er ook niet, die baby’s laten alles gewoon lopen, maar ja, wat moeten ze? Ze hebben helemaal niets! Vaak niet eens genoeg te eten.’

‘En ze zijn blij met alles. We hadden wat tennisballen meegenomen en pennen, je snapt het niet: iedereen was blij. Alles wat wij niet meer gebruiken, willen ze daar wel hebben.’ 
‘Vooral die tennisballen, daar waren ze zo blij mee.’ 
‘Had je er dan geen moeite mee, dat je zelf in zo’n luxe hotel zat?’
‘Ja natuurlijk, wij zaten in een vijfsterren-resort dat was schitterend, maar als je dan daarbuiten kwam en je zag die kindertjes met hongerige oogjes en smerige t-shirtjes, vreselijk. Soms kochten we snoep of speelgoed voor ze, alles is daar spotgoedkoop.’
‘En toen we met die taxichauffeur op pad waren hebben we in dat dorp ook een 50 kilobaal rijst achtergelaten. Meer kun je niet doen, nietwaar?’

‘We hebben veel achtergelaten en vorige week hebben we een container vol erheen gestuurd.’ 
‘Wat hebben jullie daar dan ingedaan?’
‘Nou van alles, kleding, tennisballen, sokken noem maar op. En pampers natuurlijk, ze zijn overal bij mee, geloof me.’

Nu klinkt de vrouw praktisch: ‘Maar ja we kunnen natuurijk niet bezig blijven, dus heb ik een oproep op Facebook gedaan en daar is enorm veel respons op gekomen. We hebben alweer bijna een container vol.
We hopen dat iemand de verzending wil sponsoren want dat is erg duur. Als jij nog kleren hebt waar je jongens uit zijn, breng ze dan gerust langs, ze zijn overal blij mee.’

‘Zouden ze wel weten wat ze met pampers moeten doen?’ vraagt de verkoopster aarzelend en gelijk erachteraan: ‘En hebben jullie alweer nieuwe vakantieplannen? Waar gaat de reis dan heen?’
Heel resoluut klinkt uit één mond:
‘Naar Gambia natuurlijk. Nee, voorlopig zullen we wel een aantal keer naar Gambia gaan. We zagen ook.…’

Nu heb ik lang genoeg opgesloten gezeten en met een flinke ruk trek ik het gordijntje open. Een forse vijftiger met een glanzend bruine schedel en zijn stevige blonde vrouw die ook een heel mooi kleurtje heeft, kijken mij aan alsof ze zich afvragen waar ik vandaan kom.

Even stokt hun gesprek, ze doen een stapje opzij om mij door te laten en hervatten dan onmiddellijk hun boeiende gesprek over de blijdschap van de Gambianen met alles wat ze brengen.

Ik loop naar de kassa, de juffrouw laat nog minutenlang op zich wachten. 





1 opmerking: